donderdag 24 mei 2012

EENDJE

Vroeger liep ik dagelijks twee maal daags van huis naar christelijke basisschool De Voorhof. Je liep de hele tocht langs een zogenaamde waterpartij, in de zeventiger jaren een must in iedere nieuwbouwwijk. In het voorjaar waren die vergeven van de jonge eendjes die admiraalzwemmend achter moeder in het kroos naar larfjes en slakjes zochten. En kleine stukjes brood. De gezinnetjes begonnen met een kuiken of twaalf waarvan uiteindelijk maar een klein deel de volwassenheid bereikte. De rest diende als voedsel voor rat, reiger en snoek.

Het kwam geregeld voor dat er verstoten eendjes rondzwommen die, als ze te dicht bij de een of andere eendenmoeder kwamen, ook nog eens gepikt werden. Het waren de piepjonge verstotenen van de eendenmaatschappij. Mijn kleine jongenshartje brak bij het aanzien van dat wrede schouwspel. Het eendje in kwestie moest gered worden.

Tijdens de lunch stopte ik onopvallend stukjes brood in mijn broekzak die konden dienen als lokmiddel. Na het eten ging ik als een haas naar het stuk van de waterpartij waar eendje zich voor het laatst had laten zien. Ja hoor, daar zwom hij (of zij), nog steeds alleen, nog steeds belaagd door allerlei gemene roteenden.

Ik - de eendenredder - lokte eendje met de broodkruimels naar me toe en uiteindelijk lukte het me eendje zonder natte en bemodderde kleren te pakken te krijgen. Eendje was gered! Vervolgens ging ik met eendje in mijn knuistjes naar huis waar ik tot tranen geroerd het relaas deed van de wrede eendenwereld waaraan eendje onderdoor dreigde te gaan. Moeder kon niet anders dan eendje barmhartig in de herberg opnemen. Eerst in een doos met een badje in een hoek in de woonkamer, later liep eendje door het hele huis en de tuin. Het was een prettig speelkameraadje met als nadeel dat hij (of zij) niet zindelijk te krijgen was. Gek genoeg hadden we als naam voor eendje Kwakje gekozen.

Veel later mocht Kwakje naar een tamme-eendenverblijf nabij, waar Kwakje zich kon voorbereiden op de terugkeer in de eendenmaatschappij. Waar hij vast nog lang en gelukkig leefde en nog veel eendenkuikens produceerde. Maar toen was ik hem (of haar) al lang uit het oog verloren.

Sommige mensen hebben de sterke ingebouwde neiging om alle levende wezens die hulp behoeven, hulp te géven. Ik heb dat niet. Of niet meer. Het begon bij Kwakje de Eerste en hield op na Kwakje de Tweede. Nou ja, ik heb nog wel eens een schaap gered dat weinig parmantig op zijn rug lag en nodig gekanteld moest worden.