dinsdag 27 september 2011

VERHAAL

Zo af en toe heb je dat. Je zit ergens, bijvoorbeeld op het mooiste terras van Utrecht bij fort De Klop op de mooiste zomeravond van het jaar, je hoort een tafeltje verderop iets, bijvoorbeeld over vloei, waarop je de alleenzittende vloeivrager een pakje aanbiedt. Voor je het weet zit meneer - kek brilletje, kale schedel, kledingvoorschrift: zwart - bij je aan tafel en ben je in een gesprek beland. Of wat zeg ik... was het maar een gesprek. Het is eerder een monoloog. Meneer vertelt een verhaal. En dat is niet zo gek.

Meneer is namelijk verhalenverteller. Verhalenverteller in tijdelijken ruste. Elke vraag van mij is louter ter aanvuring van het verhaal dat hij toch wel zou vertellen. De vraag 'kampeer je hier?' is een mooi startpunt. De woorden stromen, meneer had deze monoloog ook prima kunnen houden zonder dat iemand luisterde. Duidelijk is dat hij dit verhaal al wel eens eerder heeft verteld.

Nee, hij kampeert niet echt, want hij heeft geen tent opgezet. Een hangmat en een slaapzak, dat is al. De guitige avontuurlijkerd die die er is! Hij is onlangs gescheiden, kan niet meer aankloppen bij ex, en ja, je moet toch wat. 95% van zijn spullen staat in de opslag. Leven uit de koffer heet dat.

De vraag 'wat doe je qua werk en zo?' is ook weer bingo. Verhalenverteller vertelt dat hij verhalenverteller is en dat hijte kampen heeft met een depressie. Manisch depressief, en dat gecombineerd met adhd... Slecht voor een huwelijk, slecht voor het werk. Hij kon als verhalenverteller niet meer instaan voor de kwaliteit van zijn verhalenvertelkunst, dus nam hij een break. Hij is er weer bijna bovenop vindt hij zelf.

'Wat voor soort verhalen vertel je dan?' vraag ik, precies tussen twee van zijn zinnen in, tijdens een adempauze, ja, we raakten steeds beter op elkaar ingespeeld, de zin die hij uitsprak had hij, mijn vraag ondanks, toch wel uitgesproken. Verhalenverteller zit in het fantasy-genre, en zonder omhaal geeft hij direct te kennen dat hij bij de top drie van Nederland hoort. In dat genre dan, en vóór zijn depressie.

Plots is zijn verhaal afgelopen, verhalenverteller staat op. Hij gaat nog even een stukje wandelen, of nee, toch beter feitsen. Als hij weg is vraagt een serveerster of we hem kenden, maar impliciet zegt ze: 'Hij heeft u toch niet al te zeer lastig gevallen?' Als wij fort De Klop verlaten zien we verhalenverteller zitten, in zichzelf gekeerd en in het maanlicht uitkijkend over de fortgracht.

Twee uur later word ik gewekt door een gruwelijke onweersbui. De ramen moeten dicht, de gordijnen dansen door de kamer, de regen verplaatst zich horizontaal. Op dat moment moet ik niet denken aan verhalenverteller in zijn slaapzak en hangmat op het fort.

woensdag 21 september 2011

TOERIST

Vorige week was ik nog op Cyprus, het ideale vakantie-eiland: zon, zee, palmbomen, hotels en hier en daar een bezienswaardigheid. De wankele economie van Cyprus drijft op toerisme, een beetje Mediterrane landbouw en gelegenheden ter doel hebbende het vermaak der op het eiland gestationeerde blauwhelmen. Een groot deel van het hotelwezen wordt bestierd door geïmporteerde mede-Europeanen, met name uit Bulgarije en Roemenië. Die zijn zeer gedienstig, kunnen prima een frappé of cocktail bereiden of je rugtas per kar naar je kamer vervoeren en zijn als zodanig ideaal om je verblijf op het hotel op een onopvallende manier te veraangenamen. Bovendien zijn zij bereid te werken voor lonen waar de gemiddelde Cyprioot zijn neus voor ophaalt, zo vertelde ons een Britse vliegenier. Bij een vijfsterrenhotel heb je een flinke roedel gedienstige types nodig, en reken maar dat die er zijn!

Op Cyprus is ook een gigantische vraag naar muzikanten in het liftmuziekgenre. Om de een of andere reden vindt men het bij dure hotels heel belangrijk dat er in de lounge en op het terras live-muziek klinkt, gespeeld door zeer Oostblokse klassieke pianistes of heel erg eighties verantwoorde duo's, bestaande uit toetsenist, zangeres en band (uit te spreken als band, en niet als bend). Er worden louter grote hits gespeeld, van Abba tot Queen, van Aha tot Eros Ramazotti, en nog veel meer moois.

Ik heb niet bepaald een goede indruk gekregen van het eiland, en ook geen slechte, of korter gezegd: ik heb geen indruk gekregen van het eiland want ik heb het hotelterrein nauwelijks verlaten. Ja, een keer. Toen ik in het stadje Paphos op zoek was naar drinkbaar water - want zoals bij een zichzelf respecterend Mediterraan land is het kraanwater er verdund met chloor - kwam ik terecht in een soort Mediterrane versie van het Damrak, Rembrandtplein en Leidseplein. Wat zielig voor die oorspronkelijke bewoners, denk je dan, dat hun stad zo verpest is door toerisme. Het is nog absoluut geen Chersonissos, maar wat ik mij altijd afvraag is het volgende:

Als je de gemiddelde toerist op de man (m/v) af vraagt wat hij/zij leuk/mooi/gezellig vindt, dan komt toch niemand op het idee om het Leidseplein te noemen, het Damrak, of het Rembrandtplein? En de gemiddelde toerist wil op Cyprus toch geen lelijke terrassen met heel veel lichtgevende reclameborden waar je hutjemutje op elkaar zit? Of ben ik wellicht naïef en is dat de grote wens van de gemiddelde bewoner dezer aardkloot? In dat geval is het treurig gesteld met de mensheid.

Massatoerisme leidt tot rampen maar vooral tot een eenheidsworst met hier en daar wat flauwe verflenste folkloristische kruiderijen er in. En ik wil niet zeggen dat het vroeger beter was, lees het Veerse Gat er maar op naar. Van Jaap Fischer dus!

Cyprus recreatieland
Het kleinste dorp, de grootste stad
Zij hebben allemaal wel wat
Een kanovijver, echoput
Een oude man, een oude hut
En aan het strand verdomd veel zand
Cyprus recreatieland

Cyprus recreatieland
Een toren met een restaurant
Een walle- en een waterkant
Een havenkroeg, 1 havenmeid
En veel antiek uit d'oude tijd
Het meterslange wandelpad
En tot besluit het Middellandse - hee wat is dat?
Waar is het Middellandse Wad?

zaterdag 3 september 2011

GOLF

Lang geleden, ik zat nog op de lager school, was ik bij een zogenaamd pindakaasvriendje - een metafoor van mijn vader: als er geen echt lekker broodbeleg meer was, kon je altijd nog gaan voor de tweede keus, pindakaas. Zo zijn ook pindakaasvrienden een soort reservevrienden voor als er niets beters voorhanden is.

We deden een project over vandalisme op school en dit pindakaasvriendje had - of beter gezegd: zijn ouders hadden - een super8 filmcamera, waarmee we een film opnamen met allerhande kritisch commentaar die op de Grote Dag tegen het Vandalisme werd vertoond. Ja, ook eind jaren '70 deed men al aan vandalisme. Ik kan me nog een paar scènes voor de geest halen, bijvoorbeeld die waarin we een auto vandaliseren.

We zouden het komende weekend verder gaan met ons filmproject. En het woord weekend werd als zodanig in de mond genomen. Het stomme was dat ik niet bleek te weten wat weekend was, maar alras werd me duidelijk dat het iets met zaterdag of zondag te maken had. Het lijkt me sterk dat het woord weekend in huize Haan niet werd gebezigd, hoe het ook zij, ik dacht dat elk weekend vakantiewas, waar het ook veel weg van heeft, behalve dat het slechts twee dagen duurt en standaard op zaterdag en zondag valt. Maar ach, voor een kind is een schooljaar een heel leven en een weekend een hele vakantie.

Het is een omslachtige manier om te komen waar ik wil zijn, maar ik ben er dan toch: vakantie. Vakantie is voor mij gemiddeld genomen Frankrijk, zee en/of berg. Boerencampinkjes aan de Bretonse kust, pretcampings aan meren die vlakbij zee liggen, campinkjes aan beekjes.

In de auto - in ieder geval in mijn herinnering altijd een Renault 16 - met de zusters op de achterbank, met vooraf vaak een kort gevecht wie in het midden moest zitten op de een of andere slecht weggewerkte krukas of zoiets. 's Ochtends hadden we nog een vitamine c-tabletje gekregen als placebo tegen wagenziekte. Pa chauffeur, ma tomtom. Deze rolverdeling leidde zo nu en dan tot geweldsexplosies. Hoeveel huwelijken moet Tomtom al niet hebben gered.

Denkend aan Frankrijk ruik ik toiletten van het smerigste soort. Inmiddels heeft Frankrijk ongetwijfeld zijn kleine sprong voorwaarts gemaakt op het gebied van toilethygiëne, maar vroeger... Ik kan me een hurktoilet herinneren, ergens in een mooi klein dorpje, waardoorheen een lieflijk beekje stroomde dat als taak had alle pipi en kaka af te voeren. Het beekje was hier niet tegen opgewassen, een stuwdam van stront versperde hem de weg, het water opstuwend. Ook het van Franse boerencampinkjes bekende wc-hokje met plank met gat, en daaronder een goed gevulde beerput, kan ik mij nog zo voor de neus halen.

Frankrijk... we leerden snel onze eerste woordjes Frans. 'Kommantutapel', 'kel aasje attu', 'tu tem leffakaans?' Als je het over muziek had kon je je lol op met die rare Fransen. Zoals ze Les Beatles konden uitspreken, of Elvi Presli, met de nadruk op de laatste lettergreep. Daarna leerden we van papa de hondenhater 'ta keul' (dat moesten we zeggen tegen blaffende honden) en 'vatan' (dat moesten we zeggen tegen irritante honden als ze moesten oprotten). Ook leerden we al vrij snel hoe we 'deu boel' moesten zeggen, want dat hoorde bij het bestellen van een ijsje. En dan wees je naar de smaken van jouw keus en zei: 'sa ee sa'. Vervolgens leerden ik 'sjansjee sielvoeplee'. Dat was om geld te wisselen voor de speelautomaten waarop ik space invaders speelde.

Bij Space Invaders ben je een raket die wordt belaagd door allerhande space invaders, met als enige dekking drie bunkertjes die langzaam door de buitenaardsen aan flarden worden geschoten. Het doel is zoveel mogelijk space invaders kapot te schieten. Een prachtspel en dat allemaal in slechts twee dimensies, kom daar nog maar eens om!

Frankrijk. Elke dag gingen we naar het strand, volledig in de zonnebrand, en als dat zelfs niet meer hielp, met hoedje op en in wit overhemd. Deltawerken bouwen, fossielen en zeebeestjes zoeken en vooral de hele dag zee in, zee uit, zee in, zee uit. Je laten meevoeren op de golven, vaak behoorlijk temperamentvolle exemplaren, die je bij het omslaan meesleurden over het zand, zodat je in terugtrekkend zeeschuim op geschaafde billen zat met een zwembroek vol zand en vermorzelde schelpjes, en een neus vol zee. Je ontdeed je zwembroek van schelp en zand en ging de zee weer in, op weg naar de volgende golf die je mocht meesleuren. De waarschuwende oranje vlag was vooral een teken dat het nu echt leuk werd!

Aan het einde van de dag had je toch een partij honger, en als je dan langs de kraam met gaufres kwam... die geur, niets lekkerder dan dat. Soms kregen we er zelfs een van pa en ma, met confiture of slagroom. En de volgende dag begon alles weer opnieuw.

DUIF

Lang geleden studeerde ik aan de Rijksuniversiteit Utrecht sociale geografie. In het alumniblad las ik dat de tegenwoordige UU (het 'Rijks' is komen te vervallen) internationaal gezien echt een topper is: de beste universiteit van Nederland, twaalfde op de Europese lijst, 48ste plaats wereldwijd. De alumni die hier in het blad op reageerden dachten vaak dat dit toch ook wel op hen afstraalde, zoals een InHolland-labeltje negatief schijnt af te stralen. Misschien straalt het dan ook een heel klein beetje op mij af?

In mijn tijd had je nog een ouderwets propedeusejaar, gevolgd door een basisdoctoraal en twee doctorale jaren. Niks geen gedoe in het Engels over bachelors en zo, aan het eind van de rit was je gewoon doctorandus.

In de eerste twee jaar van de studie werd je ingezet als jonge onderzoeker. Om ervaring op te doen met het edele veldwerk der geografen moest je respondenten interviewen. Professoren en promovendi konden zo heel makkelijk en heel goedkoop hun onderzoeksgegevens bij elkaar harken.

In het eerste jaar moesten we onderzoek doen naar Utrechtse pleinen. In tweetallen zwierven we met onze vragenlijsten uit over de pleinen van de stad. Dan zat je bijvoorbeeld op het Ledig Erf aan de koffie - je mocht twee consumpties per dag declareren! - en stelde je passanten vragen als: vindt u dit plein een plein? Wat vindt u van dit plein? Wat ontbreekt er?
Het onderzoek eindigde vaak met een paar biertjes, waardoor de respondenten ons veel benaderbaarder schenen. En als je het gehad had met het vinden van respondenten dan vroeg je een duif of een fictieve persoon wat hij er van vond, en dat vulde je dan netjes in. Zo kwam je lekker snel aan je moyenne qua in te zamelen vragenlijsten. De kwaliteit van het onderzoek leed er hoogst waarschijnlijk niet noemenswaardig onder. Jaren later verscheen op basis van ons veldwerk het boek Parade der passanten.

In het onderzoek waarin we aan het tweede jaar meewerkten moesten we woonachtigen op een aselectieve reeks adressen vragen naar hun verhuisgeschiedenis, en welke woonwensen bij elke verhuisbeweging een rol speelden. Woonwensensubstitutie heette dat. Zo zijn we een week lang door Nieuwegein getrokken, typisch een stad waarbij de vraag gerechtvaardigd is welke woonwens in godsnaam heeft geleid tot vestiging aldaar. Ik trof daar een net verhuisde Vlaamse jonge vrouw, wier man ergens in de buurt was komen te werken. De woonwens was blijkbaar 'minimalisering reistijd'. De vrouw was doodongelukkig in Nieuwegein, en dat kon ik me levendig voorstellen. Ze was heel blij dat er een leuke jonge student langskwam waar ze gezellig mee kon praten. En het ging ook nog over een onderwerp dat haar interesseerde: woonwensensubstitutie! Wat me erg voor haar innam was dat ze een kloeke verzameling Belgische bieren in huis had. In mijn herinnering was het nog ochtend toen we daar van ons eerste straffe kloosterbiertje zaten te snoepen. Daarna volgde er nog een, of twee...? Het was nog net niet zoenen bij het afscheid, maar dit was voor deze vrouw zeker haar beste dag in Nieuwegein tot dan toe.

De week daarna moest er worden bevraagd in Overvecht. Dat was op zich makkelijk, want zo'n galerijflat, daar ging je als een razende doorheen. Niet in het minst omdat weinig bewoners geneigd waren deel te nemen aan het onderzoek. Of überhaupt begrepen dat je een onderzoek wilde doen. Op enig moment werd ik binnengelaten bij een familie, afkomstig uit Afghanistan. Ze woonden net in de flat, die nog zo leeg was als het maar kon. Er lagen twee matrassen waarop de volwassenen hingen te hangen. Er waren geen gordijnen, hier en daar lag een stapel of een doos terwijl ze er toch al maanden woonden. De ouders spraken nauwelijks Nederlands, de kinderen hielpen dapper met het beantwoorden van de vragen. Heel lief, maar het had ook iets ontzettend treurigs. Pas jaren later realiseerde ik me dat dit het eerste vluchtelingengezin was dat ik heb gezien.

Uiteraard spraken we ook bij dit onderzoek op een zeker tijdstip af in een kroeg in de buurt, waar we vrolijk nog wat fake-vragenlijsten invulden om aan ons moyenne te komen. Ook bij dit promotieonderzoek heeft de kwaliteit van het onderzoek hier hoogst waarschijnlijk niet noemenswaardig onder geleden.