dinsdag 25 augustus 2009

CHIP

Vanochtend kreeg ik op station Zuid WTC een folder uitgereikt ove de chipcard. Binnenkort gaan alle detectiepoortjes dicht en moet iedereen met chipcard gaan betalen. Ik ben nog niet zo ver, maar binnenkort moet je wel. De stripenkaart gaat er uit. Een kraakbare kaart waar je hele doen en laten in bus en metro is af te lezen komt er voor in de plaats. En als je vergeet uit te checken ben je de pineut.

Ik bekijk de folder en... wie schetst mijn verbazing als ik zie wie er pontificaal op figureert als chipcardman? Nou, wie? Het is de ons onlangs ontvallen slam-poeet, hippiegoeroe, wandelende spliff Simon Vinkenoog. Wat mij betreft een vreemde keus om een chipkaart mee te verkopen. Zijn naam wordt verder in de hele folder niet vermeld. En er komt al zeker niet aan de orde dat hij ons onlangs ontvallen is. Vreemd! Blijkbaar hadden ze al een miljoen folders gedrukt toen Vinkenoog onverwachts overleed.

Bij nadere beschouwing is de folder nog vreemder. Vinkenoog staat jenseits von het detectiepoortje. Met zijn freaky kraaloogjes kijkt hij van achter zijn leesbril de kijker aan. Ik ben vast niet de enige die de associatie heeft, maar het lijkt er toch verdomd veel op dat daar, aan de andere kant van het poortje, de hemel moet zijn. Waar Vinkenoog knetterstoned op ons wacht. Om daar te komen heb je dus alleen maar een chipcard nodig bij wijze van backdoorpass.

Zou het soms de bedoeling geweest zijn, deze associatie? Sommige reclamebureaus deinsen werkelijk nergens voor terug. Maar ja, of dit echt heel veel extra chipcardverkoop oplevert... Ik waag het te betwijfelen. Ik bewaar de folder in ieder geval maar goed. Ter nagedachtenis aan een van de grootste freaks van Nederland ooit.

zondag 16 augustus 2009

ONKRUID

Sinds ik een tuin heb is mijn kijk op de plantenwereld definitief veranderd. Ik maak nu onderscheid tussen kruid en onkruid. Vroeger was dat heel anders. Alle planten waren mijn vrienden, op een paar uiterst onsympathieke soorten als de brandnetel na dan. Ik verzamelde ze voor in mijn herbarium. Eerst droogde ik ze tussen de pagina's van een telefoonboek, later kreeg ik een heuse bloemenpers: twee plankjes die met vleugelmoeren tegen elkaar konden worden gedrukt.

Na het determineren van de soort deed ik de bloemen in mijn herbarium, of beter gezegd: stopte ik ze achter de plastic folie van mijn fotoboek dat voor herbarium doorging. Met mijn harkerige hanenpoten schreef ik de naam er bij. Behalve bij guichelheil, die naam vond ik te ingewikkeld. Geen wonder dat juist dat plantje in het Nederlands dictee terecht is gekomen. Mijn moeder heeft het guichelheil er in haar uiterst regelmatige juffenhandschrift bij geschreven.
In het boek zat ook een egelskop, een plant die je langs de kant van de sloot vindt en zo genoemd wordt vanwege de vorm van de zaadbollen. De egelskop was blijkbaar niet goed gedroogd en verging rustig verder in het herbarium. Daardoor ontstond er een prachtige roze-oranje poedersuikerlaagje van schimmel achter het folie. Dat was een van mijn favorieten in het herbarium.

In die tijd had ik nog geen weet van kruid en onkruid, maar wel van wat beschermde en wat niet beschermde planten waren. Ik had twee posters met alle beschermde planten van Nederland op mijn kamer. Die mocht je namelijk niet plukken, zelfs niet voor een hoger doel als een herbarium. Tegenwoordig hangen die posters op de vaderlijke slaapkamer. En ik herken ze nog steeds allemaal: de zwanenbloem, het grasklokje, de zonnedauw, de aronskelk...

Binnen zowel kruid als onkruid zijn allerlei gradaties. Zo vond ik eerst haagwinde best een leuke plantje, zo'n witte pispot. Maar ze groeien wel 20 cm in de week en als je zo'n plant er uit trekt blijft er altijd wel ergens een levensvatbaar stukje zitten. Ook de paardenbloem en zijn vrienden kunnen me gestolen worden. En die wilde aardbeitjes zijn best leuk, maar foei, wat kunnen die woekeren! En dat ene plantje waarvan ik de naam niet weet (staat ook niet in Nieuwe flora in kleur, ed. 1965, zal wel recente import wezen) komt ook maar de hele tijd weer op. En grassen en heermoes... weg er mee! En brandnetels, wie die uitgevonden heeft....

Maar herderstasjes laat ik graag staan. Alleen al vanwege de naam verdienen ze het voordeel van de twijfel. En klaverzuring vind ik schattig, met die lieve blaadjes van ze. En kroontjeskruid, daar heb je eigenlijk ook nauwelijks last van. Ze wortelen lekker ondiep zodat je ze met het grootste gemak uit de grond kunt trekken als het je ooit zo uitkomt. Maar groei ondertussen nog maar even lekker door hoor! En vergeet-mij-nietjes. Niet alleen vanwege mijn poëziealbum-herinneringen (ergens aan een oever, tussen lis en riet...), maar vooral omdat het van die mooie kleine bloempjes zijn. Ook de paarse dovenetel laat ik bij voorkeur staan.

Wat ik nog schokkender vind dan het ontstane onderscheid tussen - ik zeg het maar ronduit - goed en foute planten, is dat ik een vreemdsoortige dwangneurose aan het ontwikkelen ben. Ook buiten mijn tuin trek ik in Pavlov-achtige aanvallen foute planten uit de grond. Toen ik vanavond in de kruidentuin Roosendaal aan de Vecht was, heb ik alle heermoes verwijderd die tussen het bonenkruid groeide. Bij de fietsenschuur moet ik me keer op keer bedwingen om niet de haagwinde die over de stoep kruipt te verwijderen. Het valt me tegenwoordig ook steeds meer op dat werkelijk overal - in plantsoenen, tussen stoeptegels, in tuinen - het onkruid tierig weelt. En ik zat er vanmiddag echt over te denken om toch even het rozenperkje voor het huis onder handen te nemen. Misschien wordt het tijd om me aan te melden voor de Anonieme Tuinders?

MUIS

Beneden mij woont een oud vrouwtje. Ze is niet meer zo goed ter been. Daarom beweegt ze zich voort in een invalidenscooter. Ik kijk uit op haar tuin, waarin een clubje potige tuinkabouters de wacht houdt bij twee afbladderende dolfijnen, die ooit uit het grind te voorschijn sprongen en in die houding versteend zijn. Elders in de tuin is een klein poezengrafje: "RIP lieve Soezie."

Gelukkig heeft het vrouwtje nog een poes of vijf over. Het zijn vrij suffe beesten en ook nogal bangig. Vooral op mensen hebben ze het niet zo. Elke avond moet het poezenvrouwtje al haar poezen naar binnen lokken. Door de hele buurt klinkt haar hoge poezenlokstem. Ze heeft me eens toevertrouwd dat ze meestal een garnaaltje gebruikt om de poezen naar binnen te lokken.

Toen ik mijn fiets vanochtend wilde pakken waren twee poezen ergens mee bezig. Ze hadden net een muis te grazen genomen en zaten quasi-nonchalant te kijken naar het diertje. Blijkbaar was er een onderdeel van het motorisch systeem beschadigd geraakt. De enige beweging die de muis nog kon maken was een overdwarse rolbeweging. De beentjes slingerden er een beetje sukkelig achteraan. En die twee poezen maar kijken: "Dat doet ie anders nooit! Wat gek!"

Ik weet niet of poezen nou zo sadistisch zijn of mensen juist zo zachtmoedig. In ieder geval vond ik dat de katten die muis wel eens de strot mochten doorbijten om hem erger leed te besparen. Of eet hem dan gewoon op! Ik kan daar niet zo goed tegen, groot en klein lijden. Het is niet helemaal een treffende vergelijking, maar vroeger werd ik liever zelf gemept dan dat ik iemand anders gemept zag worden. Dat kon ik niet aanzien.

Toen ik een paar uur later terug kwam waren de katten weg. Hun speelkameraadje was klaarblijkelijk definitief kapot gegaan. Of nee, toch niet... daar tussen de struiken zag ik planten bewegen. De muis rolde nog steeds overdwars voort, voortbewogen door spasmen of electrische schokjes. Stoïcijns de andere kant op kijken was het enige wat mij nog restte.

donderdag 13 augustus 2009

LOT

Veel mensen zijn boos op de Staatsloterij. De jackpot van zo'n 27,5 miljoen euro is maar voor 20% uitgekeerd, omdat die op een vijfde lot is gevallen. En dat terwijl de jackpot gegarandeerd uitgekeerd zou worden. Maar ja, wat is gegarandeerd als er ook een vijfde loten zijn? De kans om de jackpot te winnen was overigens 1 op 9 miljoen, het aantal verkochte loten dus.

Op vakantie las ik ergens - Telegraaf, teletekst? - het bericht dat een Nederlands gezin betrokken was bij een vreselijk drama. De vader is dodelijk getroffen door een vallend rotsblok toen hij beneden bij een waterval stond. De dochter raakte gewond door vallende stenen. Bij het bericht stond dat het gezin uit Assendelft kwam. Ik heb nog kort gedacht: komt Barbara (een collega van me) niet uit Assendelt? Ik wist het niet zeker. En dan nog... de kans dat zij het waren, is wel heel erg klein.

Toen ik gisteren mijn werkmail bekeek was er een mail van de directie met als eufemistische titel 'triest bericht'. Het bleek inderdaad om de familie van Barbara te gaan. Te erg voor woorden.

Een kans, zo miniscuul klein... en dan heb je een heel lot. Kippenvel. Buikpijn. Geen woorden.