donderdag 29 december 2011

ZWERF

Geen volk is beter terug te herkennen in zijn zwervers dan de Japanners. Eigenlijk zijn het overigens niet eens zwervers maar daklozen. Ze zijn vrij honkvast, van zwerven is geen sprake. We kijken vanuit het hotel uit op een park, met daarachter het imposante regeringsgebouw en andere wolkenkrabbers die worden bevolkt door de werkmieren. In Tokio sterft het van dat soort zakenlui. Ze hebben banen waarvan ik geen flauw benul heb wat ze in godsnaam behelzen. In ieder geval maken ze lange dagen, is het stressvol werk en verdient het goed. Totdat ze de stress niet meer aankunnen, er aan onderdoor gaan en erachter komen dat er toch niet zo'n goede achtervang is voor losers.


Het park biedt onderdak aan tientallen daklozen – waarvan sommige vast ooit zo´n vette baan hadden – die er een soort occupy-achtig kamp van hebben gemaakt. Opvallend is dat het niets te maken heeft met de zwervers die we in Nederland gewend zijn. Alcoholisten, dronkenlappen, verslonst, goor, zwalkend over straat. Wij hebben daar nachtopvang voor, en dat is maar goed ook, want onze zwervers zijn - gehospitaliseerd? - niet in staat voor zichzelf te zorgen. In Japan kunnen ze dat prima. Althans deze.

Het blijft een maf gezicht. In het park is een toiletgebouwtje en er zijn wat fonteintjes waaruit de daklozen water halen om de was in te doen. De schone was hangt netjes aan de lijn te drogen. Verderop zitten daklozen rond hun tentenkampje, waar ze van alles en nog wat verzamelen. Maar alles is netjes bijeen gebonden, het ziet er keurig netjes uit. De blaadjes worden weggeveegd, rommel opgeruimd. Ze lezen ook graag een boek en gedragen zich zeer rustig en bescheiden. Er wordt oook netjes voor de daklozen gezorgd. Dagelijks worden in het park soep en dekens uitgedeeld.

Onder een viaduct, waar onafzienbare stromen auto's en mensen onderdoor gaan, maken daklozen een dak van karton. Het is sowieso al overdekt want ze zitten onder een viaduct. Maar voor hun privacy en tegen de tocht plakken ze elke avond weer hun slaapdoos met tape in elkaar. Op een van de dozen ligt zelfs een veger en blik. Elders staat netjes een paar laarzen naast de doos. 's Ochtends wordt de doos weer uit elkaar gehaald en de delen worden netjes opgestapeld en vastgebonden. Op diverse plaatsen zie je de bezittingen van de daklozen staan, vaak op karretjes. Soms zelfs met radiootje er bij. Ze hebben nog behoorlijk wat bezittingen. Iedereen vindt het de normaalste zaak van de wereld, zo lijkt het. Ik zag ook nog een zwerver die liggend in en slaapzak tussen zijn schamele bezittingen een telefoongesprek voerde met een niet onhippe mobiel.

Tokio is gebouwd op twee breukzones. De stad is al eens volledig in puin geaardbeefd. En dat gaat ook zeker weer gebeuren, alleen is niet duidelijk wanneer. De Japanners zijn inmiddels bijzonder goed in aardbevingproof bouwen, maar dat wil niet zeggen dat er bij een stevige beving niets gebeurt. Dat wordt nog wat als die megalomane wolkenkrabbers het niet toch niet blijken aan te kunnen. De enigen die niets te vrezen hebben voor de aardbeving zijn de daklozen in het park. Noot: op Nieuwjaarsdag was er een aardbeving van 7 op de schaal van Richter, 500 km ten oosten van Tokio. Toen had ik dit al geschreven. Er was weinig van te merken, alleen ging het toiletgebouwtje waar ik op dat moment bezig was enigszins heen en weer. Maar hopen dat het hierbij blijft dus.

KAP

Hoe het komt, ik weet het niet, maar Japanners zijn als de dood voor virussen en bacteriën. Elke tiende Japanner heeft een mondkapje voor. Dat schijnt een morele verplichting te zijn voor iedereen die verkouden is. En iedereen doet er aan mee: jong en oud, hip en suf, sjofel en pak. Dat levert veel mooie beelden op: bouwvakker met helm en mondkap, echtpaar met kind, alleen kind heeft geen mondkap, compleet sportteam, elk teamlid heeft een mondkap, bromfietser met pothelm en mondkap.

Ook zie je bij de ingang van openbare gebouwen geregeld een flacon met een desinfecterend middel staan, met een uitnodiging dat vooral te gebruiken. Want dat doodt bacteriën en virussen. Bij het binnenkomen van Japan stonden drie bemondkapte health-mannetjes klaar om de net aangekomenen – op aanvraag? Steekproefsgewijs? – te onderzoeken, of wellicht beter te maken. En op straat staan geregeld jongeren die pakjes zakdoeken uitdelen. Wellicht is het reclame ergens voor. Een postbus 51-reclame voor het belang van goede hygiene wellicht? Overigens is het in Japan not done je neus te snuiten in gezelschap.


Of die mondkapjes, desinfecterende middelen en gratis zakdoekjes echt helpen is maar de vraag. Ik denk heet niet, want weerstand bouw je juist op door blootstelling aan ziekteoverdragers. Nou ja, tot op zekere hoogte dan. Ik ben zelf altijd van de omgekeerde aanpak geweest: lekker veel blootstelling aan bacteriën en virussen, je weerstand vaart er wel bij! Van de grond mag je best eten, eet een ei waarvan je niet zeker weet wat de uiterste verkoopdatum ook weer was, leef als forens want in de trein kom je in aanraking met virussen en bacteriën in alle soorten en maten.

Waarom juist in Japan de angst voor ziekteoverdragers zo extreem is, is mij niet bekend. Is het het eilandgevoel? Zijn Japanners bevattelijker voor ziektes dan vastelanders? Of is de manier waarop wordt omgegaan met die schijnbare angst een slecht gekozen surrogaat voor een wel reële angst, namelijk die voor een aardbeving of een tsunami met kernramp die half Tokio wegvaagt? Het is een stuk makkelijker een mondkapje voor te doen, want daarmee heb je direct invloed op de gezondheid van je medemens. In vroeger tijden werden kinderen geofferd om de goden gunstig te stemmen om rampen niet te laten gebeuren. Nu we weten dat niets helpt tegen een ramp is het dragen van een mondkapje en het desinfecteren van je handen een heel redelijk alternatief.

zaterdag 10 december 2011

MEGA


Van de week zapte ik toevallig voorbij aan het programma Megastructures van National Geographic Channel. Het ging over de Nederlandse megastructuren die wij beter kennen als de Deltawerken. Nederland is één grote levensgevaarlijke maar zeer vruchtbare delta waar idioot veel mensen wonen. Er zijn dus heel wat werken nodig.

Megastructures houdt van grote getallen. Veel grote getallen. De aantallen molens, de liters water die dagelijks uit polders worden weggepopt om het grondwater af te voeren, de enorme hoeveelheden staal die zijn gebruikt voor de Deltawerken, het aantal gebruikte schroeven, het aantal personen dat bij een overstroming in acuut levensgevaar verkeert. De sluisdeuren van de Maeslantkering worden in een denkbeeldige watergeul naast de Eiffeltoren gelegd om te laten zien hoe groot ze zijn. De beelden laten maar een conclusie over: wat wij - Nederlanders en onze voorzaten - allemaal in het werk hebben gesteld om het water te keren, grenst aan het ongelooflijke. Voor de bedragen die er mee gemoeid zijn geldt dat ook. Er staat me bij dat al die werken bij elkaar 300 miljard euro hebben gekost, een bedrag dat heden ten dage prima van pas zou komen als financiële meevaller om de effecten van de crisis te dempen. Een foutje van de bank in uw voordeel. Een nieuwjaarsbonus van 17.500 euro voor elke Nederlander.

Als Nederland zijn ruimtelijke planning net zo had georganiseerd als China of de Sovjet-Unie dan waren die Deltawerken er hoogst waarschijnlijk nooit gekomen. Voor Olympische Spelen of de bouw van een nieuwe zeehaven worden daar gerust een paar miljoen mensen gedwongen verplaatst en verdwijnt zonder enig gemor zo een uniek natuurgebied of twee, drie. Zo'n regime had een groot deel van Nederland teruggegeven aan de zee en een massale en verhuizing afgedwongen van de bewoners van de gevaarlijke gebieden naar oost-Groningen, Achterhoek, Limburg en andere dunbevolkte regio's die na een zondvloed Ararattiaans boven water blijven uitsteken.

Maar ja, die Nederlanders kunnen hun gevecht met het water gewoon niet opgeven, het is de tweede natuur van dit volkje om zijn land te beschermen tegen binnendringend water met terpen, dijken en uiteindelijk complete deltawerken. Er zijn heel wat kleine overwinninkjes behaald, maar het gevecht is op de lange termijn niet te winnen.

Megastructures geeft een apocalyptisch beeld van de toekomst van Nederland. Een beetje geograaf weet natuurlijk al lang dat veen inklinkt door oxidatie als het waterpeil wordt verlaagd. Nederland zakt op een paar hoger gelegen veenloze eilandjes na in. Ook door herstel van het isostatisch evenwicht zakt Nederland per eeuw een paar centimeter, dit ter compensatie van de stijging die de Scandinaviërs zich hebben toegeëist. Al die megastructurele grootheidswaan, het blijft dweilen met de kraan open. En die kraan staat aan alle kanten open. Bijvoorbeeld die kraan die verantwoordelijk is voor de stijging van de zeespiegel. En die andere kraan die de grote rivieren voedt die allemaal in de enorme delta die Nederland is uitkomen.

We kunnen wel blijven doormodderen met dat eeuwige poldermodel, maar daarmee gaan we de oorlog tegen het water niet winnen. De kosten van het toekomst-proof maken van de net gerealiseerde Deltawerken zijn astronomisch. Is het dan toch tijd voor een massale volksverhuizing richting onze hoger gelegen leegloopregio's?

De aanstaande overstroming van een groot deel van Nederland is ook in het oefententamen Kennis der Nederlandse Samenleving opgenomen. Dat tentamen moet worden afgelegd door mensen die uit leegloopregio's all over the world naar Nederland komen. Op een plaatje is te zien hoe Nederland er zou uitzien als er geen dijken waren. Vrij nat. De bijbehorende vraag luidt: 'Als er geen dijken zijn...' Op het puntje puntje puntje moet als antwoord worden ingevuld: 'staat Nederland onder water.'

Ik begrijp wel dat zo'n vraag is opgenomen. Want wat schrikt potentiële migranten meer af dan een dreigende mega-overstroming, wetende dat je exotische zwemdiploma hier niet wordt erkend.

donderdag 1 december 2011

STER


Voormalig Michelin-hoofdinspecteur Paul van Craenenbroeck deed onlangs een boekje open over het culinaire sterrencircus van de Franse bandenfabrikant. Zijn boek verscheen - heel strategisch - gelijktijdig met de nieuwe Michelingids, de gids die de basis vormt voor menig zelfmoord of euforisch moment. Een ster of bibje erbij en je kunt als restaurant weer een jaartje vooruit, met een garantie voor een goed gevulde zaak. Voor de restaurants die juist uit de bib-lijst verdwijnen of hun ster verliezen is het uithuilen en opnieuw beginnen. Voor sommige koks is de druk van een eenmaal behaalde ster zo groot dat ze daarvan depressief, suïcidaal of overspannen worden. In de ban van de ster... Daarom is wat zo'n Michelin-inspecteur van jouw restaurant vindt een zaak van leven en dood, van eten of gegeten worden. En waar grote belangen in het spel zijn daar blaast de heilige drieëenheid van vriendjespolitiek, omkoping en fraude een partijtje mee.

Volgens Van Craenenbroeck richt de vriendjespolitiek zich op des amis français (zij worden milder beoordeeld bij het toekennen van een ster), wordt er vooral omgekocht door restaurants die later een ster krijgen en vindt de fraude plaats wanneer de door omkoping noodzakelijke schijnwerkelijkheid aangaande de kwaliteit van het in het restaurant gebodene geboekstaafd wordt. Fraai is het.

In de Benelux zijn drie inspecteurs werkzaam die in een jaar gezamenlijk 3000 restaurants en hotels moeten beoordelen. Zou dat nou leuk werk zijn, 1000 restaurants in een jaar met een bezoek vereren om daar een doorsnede van de kaart te proeven en die te beoordelen? Drie per dag dus, zeven dagen per week. Ontbijt, lunch en diner.

Ik weet dat onze eigen Johannes van Dam door zijn culinaire recensiewerk lijdt aan suikerziekte, zwaarlijvigheid, RSI en het zuur. Een gezonde baan is het niet. Ook heeft Van Dam lange tijd last gehad van depressies. Om daar vanaf te komen gaf hij zich over aan het volgens hem ultieme troostvoer: aardappelpuree, en dat driemaal daags. Ook Van Dam kan restaurants maken en breken. Smoezelige eethuisjes worden na een 9,5 in het Parool een tijd lang massaal bezocht, tot het moment dat er weer tien nieuwe 9-plus-restaurants zijn.

Ook op tv is koken meer en meer een wedstrijd aan het worden. De 12 provinciën, wie is de chef, koken met sterren, masterchef, er gaat geen avond voorbij zonder wat goed georkestreerde keukenstress op tv. Maar om van zoiets basaals als het bereiden van eten een wedstrijd te maken... Wat zouden Malthus en Maslow er van denken?

De vraag is gerechtvaardigd waarom we ons in deze tijden van populisme überhaupt iets laten zeggen door verhevenen die menen te weten hoe het allemaal zit op culinair gebied? Henk en Ingrid weten zelf prima wat ze lekker vinden. En ze eten daarnaar. Er is natuurlijk een redelijk alternatief voor Michelin en Van Dam: de online-recensie, zoals bijvoorbeeld die van IENS. Toch vermoed ik dat ook IENS geen representatie is van de gemiddelde smaak, of, zo u wil, de smaak van de gemiddelde Nederlander, beter bekend onder de verzamelnaam Henk en Ingrid. Dat is maar goed ook, want de meeste mensen hebben eenvoudigweg geen smaak, laat staan verstand van eten. Zoals in het algemeen de meeste mensen geen verstand hebben van dingen waar ze iets van moeten vinden. Waarbij dat 'moeten' trouwens opvallend vaak van henzelf uitgaat. Wat voor de culinaire wereld geldt, geldt ook voor Nederland en de rest van de wereld: gebaat bij fair play en meritocratie.

zondag 13 november 2011

FLORIJN

Enige tijd terug kreeg ik van een collega alles wat nodig is om een muntenverzameling te beginnen. Nou ja, met uitzondering van de munten dan, maar die heb ik zelf. Ik heb nu vouwhoesjes met venstertjes in vijf formaten, voor elk formaat munt een, insteekhoesjes waar de vouwhoesjes in kunnen en een map waar de insteekhoesjes dan weer in kunnen. Collega wist dat ik munten verzamelde, of verzamelen... daar is welbeschouwd geen sprake van. Het is meer dat ik munten bewaar van de landen waar ik ben geweest, en zo nu en dan krijg ik van anderen een exotisch muntje toegestopt. Het is een regenachtige zondag, een prima dag om muntjes te wassen, te drogen, te ordenen en weg te bergen.  

In mijn jeugd heb ik postzegels verzameld, niet echt fanatiek, maar toch had ik uiteindelijk meerdere albums vol met soms best mooie en bijzondere postzegels. Ik ben zelfs een keer naar een munten- en postzegelmarktje geweest in Vianen, waar ik mijn oog liet vallen op een setje hele grote postzegels met kleurige vogels er op. De postzegels waren waarschijnlijk zo goed als waardeloos, maar dat maakte mij niet uit, het ging mij om het plaatje. Dat niet alle karteltjes 100% intact waren interesseerde me niet. En als de prijs niet dichtbij het waardeloze aan zat kon ik ze sowieso niet kopen.

In mijn postzegelmappen was alles netjes op land gesorteerd. Bij sommige landen vroeg ik me af waar ze überhaupt lagen. Exotische landen als het zuiver fonetisch Nederlands uitgesproken United States en United Kingdom bijvoorbeeld. Maf, ik had nog nooit van die landen gehoord terwijl er toch heel veel postzegels vandaan kwamen.

Postzegels zijn op zichzelf, net als munten, niet bijster interessant. Het interessante voor verzamelaars is wanneer ze zeldzaam zijn en dus waardevol. Ik vond postzegels vooral leuk als er dinosaurussen of vogels op waren afgebeeld.
Munten vind ik vooral interessant als ze verhalen vertellen. Verhalen over landen die niet meer bestaan en over leiders die niet meer bestaan of inmiddels persona non grata zijn. Zo vond ik tot mijn verbazing tussen mijn muntjes een peseta met El Caudillo Franco er op. Het lijkt me sterk dat dat indertijd - en dan bedoel ik: voor de invoering van de euro en na de invoering van de democratie - een wettig betaalmiddel is in Spanje.

Munten met munteenheden die niet meer bestaan zijn ook leuk. De Eurozone heeft zich inmiddels tot ver voorbij de dingflofbips-landen uitgebreid, en overal is - net als in Nederland - die eenheidsworstige euro ingevoerd. Inmiddels wil de PVV samen met een op de drie Nederlanders toch liever de gulden weer terug. Want met de gulden had je nooit crisis, zo maakt de populist het gepeupel wijs. Nou, ik kan me nog herinneren, ergens in de jaren '30, de tijd van die keiharde gulden, toen was er ook iets met crisis en zo. Ach, mensen vergeten zo snel. Zeker als het ze uitkomt.

De niet meer te gebruiken voorgangers van de euro zijn voer voor verzamelaars. Ik heb nog Portugese escudos, Franse en Belgische francs, Duitse marken en natuurlijk Oud-Hollandsche guldens, waaronder echte zilveren Wilhelmina's. Ook al die van land tot land verschillende euro's zijn voer voor verzamelaars. Ik heb van de meeste landen de euro-reeks compleet. Cyprus en Slovenië bijvoorbeeld, dat vervult je dan op de een of andere manier toch met trots. Van Vaticaanstad heb ik niets; dat is voor de echte euro-diehards.

Wat ik echt leuk vind zijn de munten uit de tijd van het reëel bestaand socialisme. Roebels uit de CCCP, koruna's uit Tsjechoslowakije en ouderwetse Hongaarse forinten uit die goede oude tijd. Ook leuk is het dat het verdwijnen van de apartheid in Zuid-Afrika terug te zien is in de rand. Vanaf 1994 staat er niet meer alleen Suid Afrika en South Africa op de rand, maar je hebt ook munten met Afrika Borwa, Africa Dzonga en hoe Zuid-Afrika in al die zwarte meerderheidstalen ook mag heten. Ook is het wapen om de een of andere reden veranderd sinds 1999, in tegenstelling tot de beessies en plantsjies die door wat ze zijn van elke schijn van medeplichtigheid aan de apartheid zijn gevrijwaard en dan ook vrolijk op de munten mogen blijven prijken. Ook Mozambique heeft een opvallende munt, waarop het land zich profileert als opkomende economische macht met imposante hoogspanninsgmasten. Wat toch enigszins detoneert met het wapen van het land: een kalashnikov, een schoffel en een boek.

Het is een welbestede middag geweest die mijn muntjes en ik gezamenlijk hebben doorgebracht. Zo veel muntjes heb ik niet, twee zondagmiddagse uren aan vertier. Het is duidelijk tijd voor nieuwe. Wat zou het toch mooi zijn als die euro inderdaad werd vervangen door allemaal volstrekt nieuwe nationale munten. Dag eurozone, niets persoonlijks hoor, maar voor de muntverzamelaar vaart er wel bij. De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat een op de drie Nederlanders munten verzamelt.

woensdag 9 november 2011

SPA

Dit was de week waarin de enorme omvang van het wetenschappelijke bedrog van Diederik Stapel bekend werd. Aan het einde van zijn carrière als sociaal psycholoog nam hij niet eens meer de moeite om überhaupt nog een onderzoeksvragenlijst door iemand anders dan hemzelf te laten invullen. In de verklaringen viel te lezen dat Stapel dacht dat hij de wijsheid en de wetenschap in pacht had, als zodanig de uitkomsten van elk onderzoek dan ook vooraf al wist en dat alleen nog maar even een wetenschappelijk sausje te geven door het te doen voorkomen alsof er werkelijk mensen waren bevraagd. Een interessant gegeven. Want zeg nu zelf, wie heeft er nu echt last van dat sociaal psychologisch onderzoek niet door de wetenschappelijke beugel kan? Terwijl het wel klopt, laat dat maar aan Diederik over.

Dit was ook de week waarin een Japanse staatssecretaris voor de camera's een glaasje gefilterd water uit de krochten van de kerncentrale van Fukushima dronk om te bewijzen dat het veilig was. Hij vond het zelf knap eng, niet zo gek, want het water was ongetwijfeld niet helemaal vrij van radioactiviteit en ander ongemak. In ieder geval werd pontificaal het beeld neergezet dat het weer veilig is in de buurt van Fukushima.

Als mensen dit soort fratsen uithalen om te bewijzen dat iets veilig is dan kun je er donder op zeggen dat dat juist niet het geval is. In het fantastische Een kleine geschiedenis van bijna alles beschrijft Bill Bryson een demonstratie van uitvinder Thomas Midgley aan de pers, ergens in de jaren '20, om aan te tonen dat tetraëthyllood - zijn uitvinding, onder meer gebruikt als toevoeging aan benzine om automotoren lekker soepel te laten draaien - helemaal niet giftig is. Hij inhaleert het spulletje en laat het rustig over zijn handen lopen. Terwijl in de fabriek waar het spul gemaakt en verwerkt wordt mensen gek en ziek worden en bij bosjes overlijden. Maar de pers wist het nu zeker: dat men werkte met tetraëthyllood was niet de verklaring voor al dit menselijk leed. Tot 2001 hield Ethyl Corporation vol dat onderzoek aantoonde dat loodhoudende benzine geen gevaar voor de gezondheid of het milieu vormt. Saillant detail: Midgley was ook de uitvinder van mijn favoriete broeikasgas, cfk.

Wetenschap staat niet los van de maatschappij. Toen Stalin vond dat de evolutietheorie niet goed paste bij een communistische maatschappij omdat mensen dan niet snel genoeg tot ware socialistische burgers konden... ehm... evolueren werden de evolutionisten naar de goelag gestuurd en vervangen door lamarckisten. In de zeventiger en tachtiger jaren werd er in Nederland onderzoek gedaan naar pedoseksualiteit alsof het een doodnormaal onderwerp was. Sterker: het werd geregeld uitgevoerd door pederasten zelf.

Tijden waarin populisme hoogtij viert zijn niet goed voor de wetenschap. De wetenschap is verdacht. In opdracht van de Kamer of de Regering geschreven rapporten worden al voor de behandeling door de plee gespoeld omdat er niets in staat wat men in een klank en een kreet door een ruimte heen kan kwaken. De rapporten zijn doorwrocht, afgewogen en genuanceerd en daar heeft populistisch Nederland een broertje dood aan.

Wetenschap staat niet los van de maatschappij maar zeker ook niet van de opdrachtgever. Als Greenpeace onderzoek laat doen naar olievervuiling door boorplatforms in de Noordzee dan komt er een ander rapport uit dan wanneer Shell dat onderzoek uitvoert. Uit onderzoek van Spa naar hergebruik van hun flesjes blauw werd uiteraard geconstateerd dat dat niet minder dan levensbedreigend is vanwege de coccen die in het water achterblijven. In het belang van uw eigen veiligheid en onze portemonnee, koopt voor €2,20 keer op keer een half litertje fris getapt Spa blauw in een nieuw wegwerpflesje! Overigens, als VluchtelingenWerk cijfers over bijvoorbeeld de integratie van vluchtelingen naar buiten brengt, dan is dat minimaal verdacht.

Om nog even terug te komen op Diederik Stapel: ik ben er van overtuigd dat zijn wetenschappelijke fraude deel uitmaakt van een fantastisch plan, een fantastisch onderzoek op een enorme schaal, namelijk die van de ganse wetenschappelijk wereld. Want waar is Stapel mee bezig? Een grootschalig sociaal psychologisch onderzoek naar de invloed van wetenschappelijke megafraude op die wetenschappelijke wereld. Sociale psychologie is volgens Wikipedia studie naar hoe (menselijke) gedachten, gevoelens en gedragingen worden beïnvloed door werkelijke of ingebeelde anderen. Dit is het perfecte onderwerp voor Stapels wetenschappelijke magnum opus. Als Stapel dit keer de vragenlijsten niet - macht der gewoonte - zelf invult wordt dit de wetenschappelijk wederopstanding van de eeuw. 

zondag 30 oktober 2011

KWEEK

Van de week stond in de krant dat de laatste neushoorn van Vietnam is overleden. Daarmee is de soort in ieder geval in Vietnam uitgestorven. En waarom? Omdat de mens meent dat er geneeskrachtige werking schuilt in een tot poeder gemalen neushoornhoorn. Dat gemalen neushoornhoorn net als elk ander homeopathisch middel niet beter werkt dan een placebo is bekend. Maar homeopathie is een miljoenenbusiness en zo ook de neushoornhoorn. De meesten denken dat de Mens een rationeel handelend wezen is, de geschiedenis bewijst maar al te vaak het tegendeel.

Mensen hebben een rare ambivalente houding jegens hun mededieren. Sommigen knuffelen dieren en vragen ze om raad in moeilijke tijden maar versmaden andere dieren niet als ze gebakken op hun bord liggen. Sommigen doen hun uiterste best om bijzondere vogels te spotten in de vrije natuur maar eten 's avonds - vogels spotten maakt hongerig - met graagte een gemarineerde plofkip met patat. Sommigen vinden het lastiger om met mensen om te gaan dan met dieren, wat op zichzelf heel begrijpelijk is. Sommigen vergrijpen zich aan dieren, niet omdat ze van die dieren houden maar omdat ze jeuk hebben aan hun snikkel. Sommigen schieten enerzijds vossen - schadelijk - dood om anderzijds weidevogels - zeldzaam, lief, zielig - voor hun vraatzucht te behoeden. Sommigen vinden het martelen van dieren leuk, maar De Nederlander niet, en daarom is er de dierenpolitie.

Mensen hebben in de geschiedenis van de dierheid al regelmatig te kennen gegeven dat ze niet zo goed weten hoe ze met dieren moeten omgaan. Bill Bryson geeft in zijn fantastische Een kleine geschiedenis van bijna alles een aantal voorbeelden van dieren die door toedoen van de mens min of meer per ongeluk zijn uitgestorven, andere soorten hebben het tot op heden en ternauwernood gered: dodo's, trekduiven, buidelwolven, tonijnen, bizons. Het schijnt dat het langjarig gemiddelde aantal uitstervende diersoorten een per vier jaar is, maar dat we inmiddels - sinds de mens zich er mee is gaan bemoeien - qua uitroeiing 120.000 maal hoger zitten.

Bryson geeft een voorbeeld van Engelse avonturiers en fervente vogelliefhebbers die liefst zeer zeldzame vogels verzamelen. Zo vinden zij op een kwade dag de allerlaatste twee exemplaren van de prachtige Bachmanzanger en vermoorden die voor hun collectie, om vervolgens te constateren dat uitsterven toch wel heel definitief is. Als een kleuter die te hard in zijn hamster heeft geknepen. Een andere vogelliefhebber vertelt: "Hoewel ze bij bosjes vielen, leek de affectie van de overlevenden bij elk volgend salvo groter te worden; want nadat ze een paar rondjes om de plek hadden gevlogen, streken ze weer vlakbij me neer om met zulke onmiskenbare tekenen van deernis op hun gedode kameraden neer te kijken, dat het me totaal ontwapende." En dat laatste dan in overdrachtelijke zin, want, vervolgens herlaadt hij zijn geweer om nog een bosje treurende parkieten af te schieten.

Ook ik heb een ambivalente houding jegens de dieren. Ik haat honden maar vind koeien en vogels leuk.  Huisdieren haat ik niet per se, maar als ik ze zelf moet onderhouden dan leven ze kort en sterven ze een horrordood zonder dat ik er iets aan kan doen. Ik eet weinig vlees maar ben geen vegetariër. Gelukkig mag ik wel zeggen! Van het weekend kreeg ik in het fantastische restaurant De Wiemsel geelvintonijn voorgezet, het net iets minder zeldzame broertje van de blauwvin. Je kunt het echt niet maken om dat te eten. Ik heb onlangs weer beelden gezien van hoe tonijnen gevangen worden, gruwelijk! Maar toch... je stuurt zo'n fantastische klaargemaakt geelvin niet terug. Het was menu du chef, ik had het niet eens zelf gekozen.

Laten we wel wezen: de tonijn heeft het ook wel aan zichzelf te wijting dat ie op uitsterven staat. Moet je maar niet zo lekker zijn! Het zou logisch zijn als de elementaire krachten achter de evolutie er voor zorgen dat op termijn tonijnen ontstaan die ontzettend smerig of mogelijk zelfs dodelijk zijn. Zodat er geen enkele reden meer is deze vis massaal uit de zeeën te trekken om er ingewikkelde sushi van te maken. Wellicht komen er nog eens neushoorns zonder hoorn op hun neus ter wereld. Nu ik er over nadenk: ik neem aan dat neushoorns weinig hoorn hebben bij hun geboorte, want dat bevalt niet echt lekker.

Waar ik bang voor ben is dat de evolutie te langzaam gaat om deze soorten te redden. Kijk maar naar de dodo. Evolutionaire aanpassing gedurende honderdduizenden jaren aan de omstandigheden op een eiland waar geen roofdieren zijn leidt tot rampen als die zich onverwijld toch melden. En inderdaad, de mens is het grootste roofdier op aard.

Een echt goede oplossing om beesten zowel een beter leven te geven als ze te behoeden voor uitsterven is zonder meer kweekvlees. Het klinkt inderdaad een beetje eng, maar over een jaar of tien gaat dit de grote doorbraak worden in de mondiale voedselvoorziening. Geen beest hoeft nog te worden vermoord, mond- en klauwzeer zijn verleden tijd, boerderijdieren bestaan louter voor de knuffel.

Kweekvlees is een zeer redelijk alternatief voor de bio-industrie. Het worden fabrieken met vleeskweekjes waarbij alleen de allerbeste cellen van de allerbeste beesten zich vrolijk vermenigvuldigen zonder dat ze een beest zijn met gevoel en aaibaarheidsfactor. Elektrische stroompjes worden door de cellen heengejaagd voor genoeg contracties om een lekker stevig stukje vlees te laten ontstaan. Het voederen van cellen is honderd keer efficiënter dan het voederen van beesten, dus houden we genoeg landbouwgrond over om de hele wereld van voedsel te voorzien. Behalve enige gewenning aan het idee van kweekvlees en mogelijk enige technische details van de kweekvleesproductie zie ik geen enkele goede reden waarom dit niet zou lukken. Alhoewel, ik zie er een: den Mensch.

BLIK

Nog niet eens zo lang geleden was de girobetaalkaart een veel gebruikt en wettig betaalmiddel. Voor studenten was het een must om er een achter de hand te hebben voor het geval de maand nog niet op was maar je geld wel. Zelfs als je financieel volledig aan je limiet zat kon je je betaalkaart altijd verzilveren, bijvoorbeeld bij Superkees, onze favoriete en dichtstbijzijnde supermarkt. Op die manier had je mooi nog even 300 gulden achter de hand voor noodgevallen, die overigens vrij frequent voorkwamen.

Ook op vakanties was je nergens zonder de betaalkaart. In tegenstelling tot travellercheques konden ze alleen bij een postkantoor worden verzilverd, en postkantoren waren bepaald dun gezaaid. Daardoor gebeurde het dat je uit arren moede van de ene naar de andere kant van Korfu moest liften om er in Korfu city achter te komen dat het een feestdag was, waardoor alle postkantoren waren gesloten en je onverrichter zake, gevolgd door een roedel zwerfhonden en hopende op een lift weer terug sjokte zonder keiharde pegels.

De bank verschafte bij elk setje betaalkaarten een overzicht met de maximale bedragen die je in elk land kon opnemen, het equivalent van 200 of 300 gulden. In Joegoslavië - dat er in 1989 echt niet uitzag of het binnen afzienbare tijd wreed uiteen zou vallen - kon je 200.000 dinar opnemen volgens dat lijstje, dus dat deden we, want je moest het maximale opnemen wilde je niet door geldgebrek eerder dan gepland naar huis. Gemakshalve en logischerwijs gingen we er van uit dat duizend dinar een gulden was. Het viel ons alras op dat eerste, tweede en derde levensbehoeften buitengewoon duur waren. Een brood kostte gerust 15, een stuk kaas 90 gulden. Het leek een dure vakantie te gaan worden. We kwamen er al snel achter dat de dinar sterk gedevalueerd was sinds de laatste druk van het postbankoverzichtje met op te nemen bedragen. Je kon inmiddels 2 miljoen opnemen met een betaalkaart. We hadden veel te weinig opgenomen per kaart, dit kon ons zo een paar dagen vakantie kosten. We voelden ons toch enigszins bestolen, terwijl dat volstrekt niet aan de hand was.

Geld doet soms best raar. In 1990 was in Tsjechoslowakije - dat er toen echt niet uitzag of het binnen afzienbare tijd zou worden gesplitst in twee landen - de zwarte wisselkoers 1 op 15, dus met 100 goed gewisselde guldens kon je een week lang behoorlijk ruig geld uitgeven. Alhoewel dat uitgeven in Praag in die dagen nog knap lastig was. Gelukkig verkochten ze er prachtige  reliëfkaarten - Tsjechoslowakije was dé kaartenproducent van het Oostblok - en daar kickte ik behoorlijk op, dus het niet geheel witte geld werd zeker nuttig besteed.  

Afgelopen woensdag is de Euro gered. Maar zoals dat gaat bij crises is het de vraag voor hoe lang. Het kan zo maar zijn dat over een jaar, twee jaar, wellicht drie, de Euro het toch niet redt. Dikke kans dat je geld dan pijlsnel niks meer waard is en dat je je spaargeld niet meer  kunt verzilveren. Lees de Grote Depressie er maar op na. Mensen met volkstuinen zijn in dit soort situaties sterk in het voordeel. Strategisch ingekocht zaaigoed voorziet nog jaren in de groentebehoefte.

Voor mensen die geen tuin hebben is er nog maar één mogelijkheid: het inslaan van een grote voorraad voedsel in blik. Je geld is nu nog hartstikke veel waard. Ga naar de Aldi en laad de achterbak vol met zo veel mogelijk blikken bruine bonen, gepelde tomaten, champignons, mais, tonijn, gehaktballen (zijn die er in blik?) en meer van die dingen. Zorg ook voor blikken shag en koffie, en een flinke voorraad chocola, want dat worden fantastische ruilmiddelen. En koop ook alvast twee paar extra schoenen, een goede jas, tien onderbroeken: voor hetzelfde geld zit je over twee jaar met een heleboel waardeloos geld waarvoor je niks kunt kopen. En voor de mensen die ondanks de crisis en totaal onverantwoord toch kinderen gaan nemen: koop alvast voor twee jaar luiers, melkpoeder en babyolie. Ja, crisis is vooruitdenken! Zeg niet dat ik het niet gezegd heb.          

vrijdag 21 oktober 2011

DIENST

Zo vlak voor mijn zestiende verjaardag kreeg ik, zoals dat in die tijd gebruikelijk was, een oproep voor de dienstkeuring. Met tientallen leeftijdgenoten - sterker nog, zij werden in dezelfde week zestien - kwamen we bijeen in de behoorlijk uitgewoonde - inmiddels afgebroken - Hojelkazerne, vlakbij het Jaarbeursplein. Het was een volstrekt willekeurige dwarsdoorsnede van wat er in en om Utrecht aan jongens woont en toevallig rond dezelfde dag jarig is. Als net VWO-jongetje realiseerde ik mij voor het eerst dat wat er op een VWO aan scholieren rondwaart dus géén dwarsdoorsnede is.

Er werd wat bloed afgetapt, je perste met veel moeite wat urine over een in te leveren lakmoespapiertje heen, je werd staand in je onderbroek gecheckt op lichamelijke afwijkingen, je maakte een toets om je intelligentie en logisch inzicht te meten en je kreeg een intake, want wat wilde je nou eigenlijk worden als je later in dienst ging?

Iedereen heeft wel zijn eigen S5-verhaal, ook ik, maar ik vond het zelf prima om in dienst te moeten. Misschien niet heel erg leuk, maar niet iets om te weigeren. Zoals die vriend van het S5-verhaal, die in een band speelde die S5 heette, omdat hij het inderdaad voor elkaar had gekregen te worden afgekeurd op geestelijke instabiliteit. Nou ja, het was ook een rare druif. Op zolder had hij zijn oefenruimte, waar op volle oorlogssterkte en zonder enige geluidsisolatie werd gemusiceerd. Toen de over-overbuurman op een dag langs kwam met het voorstel de zolder op zijn kosten te isoleren werd hij door meneer S5 de deur uitgejaagd. Ik denk dat dit toch wel een echt gevalletjes S5 was.

Een vriend van me was na de middelbare school in dienst gegaan en na twee weken ontslagen. De reden: hij had een te groot hoofd, waarvoor geen helmen en gasmaskers beschikbaar waren. En een soldaat wiens helm telkens van zijn hoofd valt, dat is onhandig voor oefeningen en zeker in oorlogssituaties. Exit dienst dus. Om dat te vieren kwam hij direct mijn kant op met een krat bier en wat andere spiritualia. Toevallig had ik de volgende dag examen en ik kon wel een verzetje gebruiken tussen al het leren door, maar dit was toch wel erg veel verzet. Ik haalde gen voldoende. Vriend was erg blij dat hij zijn kistjes, zakmes en het ronduit hilarische handboek der soldaat mocht houden. Dat woudlopershandboek zou echt elke jongen als hij tien wordt moeten krijgen, fantastisch!

Ergens in de jaren '90 is besloten de dienstplicht af te schaffen. Ik kreeg een brief in de bus dat ik buitengewoon dienstplichtig was, wat ik altijd een omslachtige manier heb gevonden om te zeggen dat je niet in dienst hoeft. Men ging er indertijd van uit dat er genoeg vrijwilligers zouden zijn voor de dienst, maar dat bleek niet het geval. Dus werd ik alsnog opgeroepen. En vroeg een herkeuring aan, want ja, toen het dan zo dichtbij kwam had ik toch aanmerkelijk minder zin in het vervullen van wat toch weer dienstplicht was geworden. Dit keer moest ik naar een naar gebouw nabij station Slotervaart, waar zenuwachtige rekruten zaten te wachten op hun oordeel. Er was een Surinaamse keuringsarts bij, en om de een of andere reden had ik het gevoel dat als die man me zou keuren, het allemaal goed zou komen. Toen het mijn beurt was werd ik tot mijn opluchting door hém opgehaald. We kwamen overeen me af te keuren op een combinatie van kromme armen en hyperinflexibiliteit. Daar kon ik prima mee leven, en dat handboek der soldaat, dat leende ik dan wel een keer.

STAL

Sinds een tijdje is er 's avonds, als je na een dag hard werken in het zweet des aanschijns weer terugkeert in Utrecht en je je fiets uit de stalling haalt, geregeld klassieke muziek te horen. Door de galmende koude betonnen gewelven van de NS-stalling klinken zwierige strijk-ensembles of bombastische klassieke orkestraties. De sfeer is gelijk totaal anders. Stalling wordt concertzaal. Alhoewel, concertzaal... er wordt niet live gespeeld. Je ziet mensen blij verrast reageren.

Een van de werknemers van de stationsstalling heeft blijkbaar een voorliefde voor klassieke muziek en vent dat heel aardig uit tijdens zijn diensten. Het is weer eens iets anders. Utrecht heeft nu naast het Festival Oude Muziek een nieuwe manier om zich te profileren als hoofdstad der klassieke muziek.

In de stalling werken een paar rare snoeshanen. Dat moet wel, want wie wil nou de hele dag ondergronds zitten in een koude tochtige vochtige ruimte om strookjes papier van fietsen te trekken of er aan te bevestigen en met heel kleingeld in de weer zijn. Een van de medewerkers is een totaal verzuurde bromsnor die me - terwijl ik toch echt al veertien jaar een jaarabonnement heb - me nog steeds elke keer bejegent alsof ik de boel wil flessen en zonder te betalen voor het stallen mijn fiets - of andermans fiets? - meeneem. Ik heb al wel een paar keer een klein botsinkje met dit heerschap gehad. Terwijl ik in mijn eentje zeker een netto maandsalaris voor hem heb opgehoest aan stalkosten. De andere vaste medewerkers zijn ook niet bepaald zonnetjes in huis. Ze hebben treurige hoofden waarin elke schijn van een lachrimpel ontbreekt.

Vroeger hadden ze er tenminste een blijmoedige Jezusfreak werken, die zijn geloof al even blijmoedig uitdroeg door T-shirts te dragen met teksten en afbeeldingen van JC (I love Jesus). Ik heb hem een keer gesproken toen we per ongeluk samen opfietsten vanuit Nieuwegein. Hij fietste meer met mij op dan ik met hem. Hij had mij blijkbaar herkend als staller en blijmoedig bond hij een gesprek aan. Er was net iets ergs gebeurd in de wereld, ik weet niet meer wat, iets ernstigs en treurigs, en hij vertelde dat hij met zijn bidgroepje had gebeden tot God om het allemaal weer goed te laten komen.

Dat moet toch fantastisch zijn als je daar in kan geloven, dat je de mensheid helpt problemen te overwinnen door je energie te bundelen en gezamenlijk te bidden? Wat het ook uitmaakt, je hebt er in ieder geval je best op gedaan en het geeft jezelf ongetwijfeld een goed gevoel. En het is oneindig goedkoper dan giro 555.

Managers en hoofden kwamen een tijd lang, wanneer je je ergens druk over maakte of iets niet goed vond gaan, steevast met een vraag die ze blijkbaar allemaal op hun duurbetaalde managementcursussen hadden geleerd: 'Wat heb je er zelf aan gedaan?' Het moet toch prachtig zijn als je dan kunt zeggen: 'Ik ben met mijn bidgroepje wezen bidden.' De volgende keer als mijn hoofd of manager mij die vraag stelt heb ik mijn antwoord klaar!

dinsdag 27 september 2011

VERHAAL

Zo af en toe heb je dat. Je zit ergens, bijvoorbeeld op het mooiste terras van Utrecht bij fort De Klop op de mooiste zomeravond van het jaar, je hoort een tafeltje verderop iets, bijvoorbeeld over vloei, waarop je de alleenzittende vloeivrager een pakje aanbiedt. Voor je het weet zit meneer - kek brilletje, kale schedel, kledingvoorschrift: zwart - bij je aan tafel en ben je in een gesprek beland. Of wat zeg ik... was het maar een gesprek. Het is eerder een monoloog. Meneer vertelt een verhaal. En dat is niet zo gek.

Meneer is namelijk verhalenverteller. Verhalenverteller in tijdelijken ruste. Elke vraag van mij is louter ter aanvuring van het verhaal dat hij toch wel zou vertellen. De vraag 'kampeer je hier?' is een mooi startpunt. De woorden stromen, meneer had deze monoloog ook prima kunnen houden zonder dat iemand luisterde. Duidelijk is dat hij dit verhaal al wel eens eerder heeft verteld.

Nee, hij kampeert niet echt, want hij heeft geen tent opgezet. Een hangmat en een slaapzak, dat is al. De guitige avontuurlijkerd die die er is! Hij is onlangs gescheiden, kan niet meer aankloppen bij ex, en ja, je moet toch wat. 95% van zijn spullen staat in de opslag. Leven uit de koffer heet dat.

De vraag 'wat doe je qua werk en zo?' is ook weer bingo. Verhalenverteller vertelt dat hij verhalenverteller is en dat hijte kampen heeft met een depressie. Manisch depressief, en dat gecombineerd met adhd... Slecht voor een huwelijk, slecht voor het werk. Hij kon als verhalenverteller niet meer instaan voor de kwaliteit van zijn verhalenvertelkunst, dus nam hij een break. Hij is er weer bijna bovenop vindt hij zelf.

'Wat voor soort verhalen vertel je dan?' vraag ik, precies tussen twee van zijn zinnen in, tijdens een adempauze, ja, we raakten steeds beter op elkaar ingespeeld, de zin die hij uitsprak had hij, mijn vraag ondanks, toch wel uitgesproken. Verhalenverteller zit in het fantasy-genre, en zonder omhaal geeft hij direct te kennen dat hij bij de top drie van Nederland hoort. In dat genre dan, en vóór zijn depressie.

Plots is zijn verhaal afgelopen, verhalenverteller staat op. Hij gaat nog even een stukje wandelen, of nee, toch beter feitsen. Als hij weg is vraagt een serveerster of we hem kenden, maar impliciet zegt ze: 'Hij heeft u toch niet al te zeer lastig gevallen?' Als wij fort De Klop verlaten zien we verhalenverteller zitten, in zichzelf gekeerd en in het maanlicht uitkijkend over de fortgracht.

Twee uur later word ik gewekt door een gruwelijke onweersbui. De ramen moeten dicht, de gordijnen dansen door de kamer, de regen verplaatst zich horizontaal. Op dat moment moet ik niet denken aan verhalenverteller in zijn slaapzak en hangmat op het fort.

woensdag 21 september 2011

TOERIST

Vorige week was ik nog op Cyprus, het ideale vakantie-eiland: zon, zee, palmbomen, hotels en hier en daar een bezienswaardigheid. De wankele economie van Cyprus drijft op toerisme, een beetje Mediterrane landbouw en gelegenheden ter doel hebbende het vermaak der op het eiland gestationeerde blauwhelmen. Een groot deel van het hotelwezen wordt bestierd door geïmporteerde mede-Europeanen, met name uit Bulgarije en Roemenië. Die zijn zeer gedienstig, kunnen prima een frappé of cocktail bereiden of je rugtas per kar naar je kamer vervoeren en zijn als zodanig ideaal om je verblijf op het hotel op een onopvallende manier te veraangenamen. Bovendien zijn zij bereid te werken voor lonen waar de gemiddelde Cyprioot zijn neus voor ophaalt, zo vertelde ons een Britse vliegenier. Bij een vijfsterrenhotel heb je een flinke roedel gedienstige types nodig, en reken maar dat die er zijn!

Op Cyprus is ook een gigantische vraag naar muzikanten in het liftmuziekgenre. Om de een of andere reden vindt men het bij dure hotels heel belangrijk dat er in de lounge en op het terras live-muziek klinkt, gespeeld door zeer Oostblokse klassieke pianistes of heel erg eighties verantwoorde duo's, bestaande uit toetsenist, zangeres en band (uit te spreken als band, en niet als bend). Er worden louter grote hits gespeeld, van Abba tot Queen, van Aha tot Eros Ramazotti, en nog veel meer moois.

Ik heb niet bepaald een goede indruk gekregen van het eiland, en ook geen slechte, of korter gezegd: ik heb geen indruk gekregen van het eiland want ik heb het hotelterrein nauwelijks verlaten. Ja, een keer. Toen ik in het stadje Paphos op zoek was naar drinkbaar water - want zoals bij een zichzelf respecterend Mediterraan land is het kraanwater er verdund met chloor - kwam ik terecht in een soort Mediterrane versie van het Damrak, Rembrandtplein en Leidseplein. Wat zielig voor die oorspronkelijke bewoners, denk je dan, dat hun stad zo verpest is door toerisme. Het is nog absoluut geen Chersonissos, maar wat ik mij altijd afvraag is het volgende:

Als je de gemiddelde toerist op de man (m/v) af vraagt wat hij/zij leuk/mooi/gezellig vindt, dan komt toch niemand op het idee om het Leidseplein te noemen, het Damrak, of het Rembrandtplein? En de gemiddelde toerist wil op Cyprus toch geen lelijke terrassen met heel veel lichtgevende reclameborden waar je hutjemutje op elkaar zit? Of ben ik wellicht naïef en is dat de grote wens van de gemiddelde bewoner dezer aardkloot? In dat geval is het treurig gesteld met de mensheid.

Massatoerisme leidt tot rampen maar vooral tot een eenheidsworst met hier en daar wat flauwe verflenste folkloristische kruiderijen er in. En ik wil niet zeggen dat het vroeger beter was, lees het Veerse Gat er maar op naar. Van Jaap Fischer dus!

Cyprus recreatieland
Het kleinste dorp, de grootste stad
Zij hebben allemaal wel wat
Een kanovijver, echoput
Een oude man, een oude hut
En aan het strand verdomd veel zand
Cyprus recreatieland

Cyprus recreatieland
Een toren met een restaurant
Een walle- en een waterkant
Een havenkroeg, 1 havenmeid
En veel antiek uit d'oude tijd
Het meterslange wandelpad
En tot besluit het Middellandse - hee wat is dat?
Waar is het Middellandse Wad?

zaterdag 3 september 2011

GOLF

Lang geleden, ik zat nog op de lager school, was ik bij een zogenaamd pindakaasvriendje - een metafoor van mijn vader: als er geen echt lekker broodbeleg meer was, kon je altijd nog gaan voor de tweede keus, pindakaas. Zo zijn ook pindakaasvrienden een soort reservevrienden voor als er niets beters voorhanden is.

We deden een project over vandalisme op school en dit pindakaasvriendje had - of beter gezegd: zijn ouders hadden - een super8 filmcamera, waarmee we een film opnamen met allerhande kritisch commentaar die op de Grote Dag tegen het Vandalisme werd vertoond. Ja, ook eind jaren '70 deed men al aan vandalisme. Ik kan me nog een paar scènes voor de geest halen, bijvoorbeeld die waarin we een auto vandaliseren.

We zouden het komende weekend verder gaan met ons filmproject. En het woord weekend werd als zodanig in de mond genomen. Het stomme was dat ik niet bleek te weten wat weekend was, maar alras werd me duidelijk dat het iets met zaterdag of zondag te maken had. Het lijkt me sterk dat het woord weekend in huize Haan niet werd gebezigd, hoe het ook zij, ik dacht dat elk weekend vakantiewas, waar het ook veel weg van heeft, behalve dat het slechts twee dagen duurt en standaard op zaterdag en zondag valt. Maar ach, voor een kind is een schooljaar een heel leven en een weekend een hele vakantie.

Het is een omslachtige manier om te komen waar ik wil zijn, maar ik ben er dan toch: vakantie. Vakantie is voor mij gemiddeld genomen Frankrijk, zee en/of berg. Boerencampinkjes aan de Bretonse kust, pretcampings aan meren die vlakbij zee liggen, campinkjes aan beekjes.

In de auto - in ieder geval in mijn herinnering altijd een Renault 16 - met de zusters op de achterbank, met vooraf vaak een kort gevecht wie in het midden moest zitten op de een of andere slecht weggewerkte krukas of zoiets. 's Ochtends hadden we nog een vitamine c-tabletje gekregen als placebo tegen wagenziekte. Pa chauffeur, ma tomtom. Deze rolverdeling leidde zo nu en dan tot geweldsexplosies. Hoeveel huwelijken moet Tomtom al niet hebben gered.

Denkend aan Frankrijk ruik ik toiletten van het smerigste soort. Inmiddels heeft Frankrijk ongetwijfeld zijn kleine sprong voorwaarts gemaakt op het gebied van toilethygiëne, maar vroeger... Ik kan me een hurktoilet herinneren, ergens in een mooi klein dorpje, waardoorheen een lieflijk beekje stroomde dat als taak had alle pipi en kaka af te voeren. Het beekje was hier niet tegen opgewassen, een stuwdam van stront versperde hem de weg, het water opstuwend. Ook het van Franse boerencampinkjes bekende wc-hokje met plank met gat, en daaronder een goed gevulde beerput, kan ik mij nog zo voor de neus halen.

Frankrijk... we leerden snel onze eerste woordjes Frans. 'Kommantutapel', 'kel aasje attu', 'tu tem leffakaans?' Als je het over muziek had kon je je lol op met die rare Fransen. Zoals ze Les Beatles konden uitspreken, of Elvi Presli, met de nadruk op de laatste lettergreep. Daarna leerden we van papa de hondenhater 'ta keul' (dat moesten we zeggen tegen blaffende honden) en 'vatan' (dat moesten we zeggen tegen irritante honden als ze moesten oprotten). Ook leerden we al vrij snel hoe we 'deu boel' moesten zeggen, want dat hoorde bij het bestellen van een ijsje. En dan wees je naar de smaken van jouw keus en zei: 'sa ee sa'. Vervolgens leerden ik 'sjansjee sielvoeplee'. Dat was om geld te wisselen voor de speelautomaten waarop ik space invaders speelde.

Bij Space Invaders ben je een raket die wordt belaagd door allerhande space invaders, met als enige dekking drie bunkertjes die langzaam door de buitenaardsen aan flarden worden geschoten. Het doel is zoveel mogelijk space invaders kapot te schieten. Een prachtspel en dat allemaal in slechts twee dimensies, kom daar nog maar eens om!

Frankrijk. Elke dag gingen we naar het strand, volledig in de zonnebrand, en als dat zelfs niet meer hielp, met hoedje op en in wit overhemd. Deltawerken bouwen, fossielen en zeebeestjes zoeken en vooral de hele dag zee in, zee uit, zee in, zee uit. Je laten meevoeren op de golven, vaak behoorlijk temperamentvolle exemplaren, die je bij het omslaan meesleurden over het zand, zodat je in terugtrekkend zeeschuim op geschaafde billen zat met een zwembroek vol zand en vermorzelde schelpjes, en een neus vol zee. Je ontdeed je zwembroek van schelp en zand en ging de zee weer in, op weg naar de volgende golf die je mocht meesleuren. De waarschuwende oranje vlag was vooral een teken dat het nu echt leuk werd!

Aan het einde van de dag had je toch een partij honger, en als je dan langs de kraam met gaufres kwam... die geur, niets lekkerder dan dat. Soms kregen we er zelfs een van pa en ma, met confiture of slagroom. En de volgende dag begon alles weer opnieuw.

DUIF

Lang geleden studeerde ik aan de Rijksuniversiteit Utrecht sociale geografie. In het alumniblad las ik dat de tegenwoordige UU (het 'Rijks' is komen te vervallen) internationaal gezien echt een topper is: de beste universiteit van Nederland, twaalfde op de Europese lijst, 48ste plaats wereldwijd. De alumni die hier in het blad op reageerden dachten vaak dat dit toch ook wel op hen afstraalde, zoals een InHolland-labeltje negatief schijnt af te stralen. Misschien straalt het dan ook een heel klein beetje op mij af?

In mijn tijd had je nog een ouderwets propedeusejaar, gevolgd door een basisdoctoraal en twee doctorale jaren. Niks geen gedoe in het Engels over bachelors en zo, aan het eind van de rit was je gewoon doctorandus.

In de eerste twee jaar van de studie werd je ingezet als jonge onderzoeker. Om ervaring op te doen met het edele veldwerk der geografen moest je respondenten interviewen. Professoren en promovendi konden zo heel makkelijk en heel goedkoop hun onderzoeksgegevens bij elkaar harken.

In het eerste jaar moesten we onderzoek doen naar Utrechtse pleinen. In tweetallen zwierven we met onze vragenlijsten uit over de pleinen van de stad. Dan zat je bijvoorbeeld op het Ledig Erf aan de koffie - je mocht twee consumpties per dag declareren! - en stelde je passanten vragen als: vindt u dit plein een plein? Wat vindt u van dit plein? Wat ontbreekt er?
Het onderzoek eindigde vaak met een paar biertjes, waardoor de respondenten ons veel benaderbaarder schenen. En als je het gehad had met het vinden van respondenten dan vroeg je een duif of een fictieve persoon wat hij er van vond, en dat vulde je dan netjes in. Zo kwam je lekker snel aan je moyenne qua in te zamelen vragenlijsten. De kwaliteit van het onderzoek leed er hoogst waarschijnlijk niet noemenswaardig onder. Jaren later verscheen op basis van ons veldwerk het boek Parade der passanten.

In het onderzoek waarin we aan het tweede jaar meewerkten moesten we woonachtigen op een aselectieve reeks adressen vragen naar hun verhuisgeschiedenis, en welke woonwensen bij elke verhuisbeweging een rol speelden. Woonwensensubstitutie heette dat. Zo zijn we een week lang door Nieuwegein getrokken, typisch een stad waarbij de vraag gerechtvaardigd is welke woonwens in godsnaam heeft geleid tot vestiging aldaar. Ik trof daar een net verhuisde Vlaamse jonge vrouw, wier man ergens in de buurt was komen te werken. De woonwens was blijkbaar 'minimalisering reistijd'. De vrouw was doodongelukkig in Nieuwegein, en dat kon ik me levendig voorstellen. Ze was heel blij dat er een leuke jonge student langskwam waar ze gezellig mee kon praten. En het ging ook nog over een onderwerp dat haar interesseerde: woonwensensubstitutie! Wat me erg voor haar innam was dat ze een kloeke verzameling Belgische bieren in huis had. In mijn herinnering was het nog ochtend toen we daar van ons eerste straffe kloosterbiertje zaten te snoepen. Daarna volgde er nog een, of twee...? Het was nog net niet zoenen bij het afscheid, maar dit was voor deze vrouw zeker haar beste dag in Nieuwegein tot dan toe.

De week daarna moest er worden bevraagd in Overvecht. Dat was op zich makkelijk, want zo'n galerijflat, daar ging je als een razende doorheen. Niet in het minst omdat weinig bewoners geneigd waren deel te nemen aan het onderzoek. Of überhaupt begrepen dat je een onderzoek wilde doen. Op enig moment werd ik binnengelaten bij een familie, afkomstig uit Afghanistan. Ze woonden net in de flat, die nog zo leeg was als het maar kon. Er lagen twee matrassen waarop de volwassenen hingen te hangen. Er waren geen gordijnen, hier en daar lag een stapel of een doos terwijl ze er toch al maanden woonden. De ouders spraken nauwelijks Nederlands, de kinderen hielpen dapper met het beantwoorden van de vragen. Heel lief, maar het had ook iets ontzettend treurigs. Pas jaren later realiseerde ik me dat dit het eerste vluchtelingengezin was dat ik heb gezien.

Uiteraard spraken we ook bij dit onderzoek op een zeker tijdstip af in een kroeg in de buurt, waar we vrolijk nog wat fake-vragenlijsten invulden om aan ons moyenne te komen. Ook bij dit promotieonderzoek heeft de kwaliteit van het onderzoek hier hoogst waarschijnlijk niet noemenswaardig onder geleden.

donderdag 21 juli 2011

VINGER

Gisteren stond er een ingezonden stuk in de Volkskrant van de hand van Piet van Geel, vroeger mijn hoofd bij de afdeling Beleid, tegenwoordig ondervoorzitter van de Commissie Gelijke Behandeling. De CGB, de club die als het aan Wilders had gelegen al lang en breed was opgeheven.

Aanleiding van het stuk was het redactioneel commentaar van Raoul du Pré over de zaak van de juwelier die Marokkanen en Antillianen wil weren uit zijn zaak. Dit omdat hij al diverse keren is beroofd en gemolesteerd door overvallers die tot die groepen behoren. Inmiddels zit de goede man in een rolstoel door gewelddadigheden tijdens de laatste beroving, dus hij heeft op zich genoeg reden om pissed te zijn. De krant vermeldt in dit soort gevallen altijd fijntjes dat het een Wilders-stemmer betreft. Nu heeft de juwelier dat zelf gezegd tegen de journalist van dienst, maar toch, hij heeft wel een levensgroot stempel op zijn voorhoofd. De Volkskrantlezer weet wat voor vlees hij in de kuip heeft.

Het moet zeker dertig jaar geleden zijn dat er een Postbus 51-spotje werd uitgezonden over winkeldiefstal. Ik heb dat waarschijnlijk zo goed onthouden omdat ik de reclame doodeng vond. Een angstaanjagende en prototypische dief met enorm lange vingers en nagels keek heel gemeen de camera in. Daarop zei een donkerbruine stem, omgeven door galm: 'Als je iemand met lange vingers ziet moet je oppassen!' De conclusie van het spotje is uiteraard dat het heel makkelijk zou zijn als elke dief herkenbaar was aan zijn lange vingers, maar dat dat in de praktijk niet het geval is. Je moet dus altijd goed blijven opletten, voorkomen is beter dan blussen.

Stel dat inderdaad winkeldieven en ach, laten we overvallers er ook gelijk bij nemen, te herkennen zouden zijn aan hun lange vingers. Zonder uitzondering, één op één: winkeldief = lange vingers, lange vingers = winkeldief. Bij de ingang van zijn zaak posteert een juwelier een sportschoolmannetje met een V op zijn jasje. Zijn taak: mensen met lange vingers de toegang ontzeggen.

Zou in voorkomend geval de CGB een sterke zaak hebben als iemand met lange vingers zich tot haar wendt omdat hij zich ongelijk behandeld voelt? Ik denk het wel. Er is sprake van ongelijke behandeling, want iedereen is voor de wet gelijk en moet ook in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Dat is allemaal mooi en aardig, maar met een langevingercheckpoint voor elke winkeldeur behoort winkeldiefstal tot het verleden. Je zou haast denken dat dat een groter belang dient, alhoewel je enorm uit moet kijken met personen die grotere belangen zeggen te dienen. Potentaten en dictatoren in de dop.

De CGB vindt uiteraard dat de oplossing van de juwelier - de échte juwelier in een land zonder mensen met lange vingers - niet kan en mag. In die zaak zullen ze vast gelijk krijgen, alhoewel de tijdgeest ondertussen hele andere dingen roept: 'Wraak, lik op stuk, zwaarder straffen, terugsturen!' De tijdgeest, het blijft een naar mannetje. Als onze Marokkanen en Antillianen niet eens meer naar de juwelier mogen om hun met stressvolle en noeste arbeid verdiende zwarte geld te kunnen inwisselen voor wat bloeddiamanten voor die meisje, waar moet het dan heen met Nederland?

dinsdag 19 juli 2011

ZIEK

Ik loop vlak voor sluitingstijd een bloemenwinkel in en vraag om een boeket in warme kleuren van 15 a 20 euro. Ik bedenk me dat het ontzettend dom is om een bos bloemen te kopen tussen de 15 en 20 euro, want dan weet je dat ie sowieso 20 euro gaat kosten. De middelbare scholiere, een fleurist in opleiding gok ik, begint heel blij en schijnbaar volstrekt willekeurig bloemen uit bossen te trekken en legt die op een tafeltje. Ik heb haast, het duurt lang en het boeket slaat nergens op.

De eigenaresse van de zaak gaat zich er ook nog even tegenaan bemoeien en doet af en toe een bloem terug en pakt er een andere voor in de plaats. Eveneens op een volstrekt willekeurige wijze. Een goede opleiding. Als ze de bloemen samen bindt en mij vraagt wat ik er van vind, zeg ik dat ik het een heleboel bloemen bij elkaar vind, maar geen boeket. Als in een reflex antwoordt de eigenaresse: 'O, u wilt meer iets symmetrisch?' Wanhoop maakt zich van me meester, ik zeg: 'Nee, ik wil alleen een bos bloemen, en graag snel wat ik heb haast!' De bloemen die maar geen boeket kunnen worden zitten inmiddels in doorschijnend folie en kosten gezamenlijk exact 20 euro.

Als ik naar buiten ga merk ik dat ik de sleutel van vriendins huis niet bij me heb, dus helaas, geen 'welkom thuisboeket'. Niet echt handig, met zo'n megaboeket naar het ziekenhuis.

---

Door de ellenlange lichtstraat van het ziekenhuis loop ik naar de lift. Ik loop langs een open kamer waar een hopeloos stukje mens vastgebonden aan iets tussen een bed en een stoel in rare keelklanken uitstoot. Zonder zoeken vind ik de kamer waar vriendin ligt. Ik stap naar binnen met de enorme bos bloemen. Op de kamer zijn nog drie mensen, allemaal wat ouder, die ook net zijn geopereerd. Het ziet er weinig opbeurend uit. Verplichting tot voyeurschap. Vriendin is nog behoorlijk suf van de narcose en diverse pilletjes. Ze heeft nog wat naalden in zich waar infusen aan hebben gezeten. De bos bloemen past onder het bed.

Vriendin wil zo snel mogelijk naar huis, zo'n ziekenhuis is niet bepaald de plek waar je wil zijn. Af en toe wordt er een gordijntje dichtgetrokken als iemand aan nader onderzoek wordt onderworpen. Een schijn van privacy is. Maar elk gesprek, elk kuchje krijg je mee. Zoals vriendin al zegt: in het ziekenhuis wordt het laatste stukje decorum bij iedereen de nek omgedraaid.

Vriendin houdt eerst nog dapper vol dat ze wel naar huis kan lopen, maar een tocht van zeven meter naar het toilet maakt duidelijk dat dat geen optie is. Vriendin neemt een hartversterkend bouillonnetje, ik ga op zoek naar een rolstoel. Na een paar minuten wachten komt er een snikhete lift vol mensen die allemaal naar beneden moeten. De lift kiest pesterig de weg naar boven en stopt tot de bovenste verdieping op elk tussengelegen station. Je denkt nog: het zal toch niet, dat ie naar beneden ook alle verdiepingen weer aan doet, maar toch doet ie het! Het is een prachtig sociologisch experiment, onbekenden bij elkaar opgesloten in een te warme ruimte, maar op dit moment is het weinig praktisch.
Als ik uiteindelijk vriendin rolstoelsgewijs naar de taxi heb begeleid kunnen we naar huis.

---

Na een week mogen we terug voor de uitslag. Het weggehaalde ding is op een kweekje gezet, en vandaag worden we geïnformeerd hoe erg het is, of hoezeer het meevalt. We zitten tussen tientallen wachtende mensen. Na een paar weekjes ziekenhuis herken je je lotgenoten. Het is een uiterst vreemde sfeer, mensen allen wachtend op zwaarden van Damocles. De NS kan een voorbeeld nemen aan het ziekenhuis: op displays is te lezen dat dokter Out een half uur vertraging heeft. Op de videoschermen is te zien dat het OLVG ook leuke dingen doet en dat ze helemaal into social media zijn.

We zijn aan de beurt en nemen plaats in een soort spreekkamer met een ziekenhuisbed, een tafeltje met computer en drie stoelen. De wanden zijn leeg op een houder met latex handschoenen in diverse maten en een poster met de menselijke organen na. Daarop valt te lezen wat voor vreselijks je allemaal kunt krijgen, van levercirrose tot aambeien. Van de lijst met mogelijkheden heb ik alleen de appendicitis gehad. Althans...

Dokter Out komt binnen met een stagiair. We zitten gespannen aan tafel, te wachten op ons eigen zwaard. De stagiair mag blijven van ons, dr. Out valt direct met de deur in huis: het valt mee. Geen uitzaaiingen, een klein tumortje en langzame groeier bovendien. Het best denkbare nieuws, met alleen maar vijf weken lang vijf keer per week bestralen ben je op zo'n moment maar wat blij. Met dien verstande dat je pas na 10 jaar officieel kankervrij kunt zijn en dat het hele circus nog lang niet is doorlopen.

Om de goede afloop te vieren drinken we een fles champagne leeg. En daarna nog wat. En daarna gaan we naar het Turks restaurant, waar we ook naartoe zijn geweest toen we te horen kregen dat het niet goed zat en ons werd verteld dat er geopereerd moest worden. We hebben die avond een foto laten maken door zo'n Aziatisch manneke dat daar met rozen en een enorme direct-klaar-camera langs de tafels kwam. De foto is een weerslag van een slechtnieuwsgesprek. Lange gezichten. De man komt deze avond helaas niet langs, dus geen foto.

Omdat je dit soort momenten toch echt goed moet vieren gaan we nog op een terras een klein afzakkertje drinken. We zijn blij als er een Aziatisch manneke langskomt met een bos rozen en een enorme camera om zijn nek. Dan kunnen we ook dit moment vastleggen. Niet voor het nageslacht, maar voor later.

zondag 17 juli 2011

VLOED

Een van de boeken die ik op het moment aan het lezen ben is Ararat van Frank Westerman. Ik houd erg van het soort boeken dat Westerman schrijft en heb inmiddels de meeste werken van zijn hand gelezen. Ararat spreekt me daarvan het minste aan, alhoewel die conclusie is gebaseerd op het lezen van twee derde deel van het boek. Aan de beklimming van de Ararat, waar het boek naar toewerkt, ben ik nog niet toegekomen.

In Ararat is Westerman op zoek naar het moment waarop of de reden waarom hij van zijn geloof is gevallen. Zijn gereformeerde geloof wel te verstaan. De reden is het zondvloedverhaal, waarbij de ark van Noach na tijden ronddobberen blijft steken op een berg. Dat verhaal staat zowel in de Bijbel als de Koran als de Torah. Velen - vooral Turken en Armeniërs - zijn er van overtuigd dat de Ararat die berg is. Het zondvloedverhaal komt overigens in nog veel meer versies voor. De oudste versie is duizenden jaren ouder dan de Bijbelse tijd.

Als onderdeel van de voorbereiding op zijn zondvloed- en Araratexpeditie gaat Westerman wadlopen naar Rottumerplaat. Want wadlopen en zondvloed zijn verenigbare grootheden. In het boek wordt gerefereerd aan een groep buitenlandse studenten die in 1980 werd overvallen door het tij, waarbij een van de deelnemers - een Irakees - verdronk en een ander - een Chinees - eenmaal aan boord gehesen van de ark sterft aan een hartstilstand.

In het jaar 1992 zat ik met mijn toenmalige vriendin in restaurant River Kwai. We waren er met een internationaal gezelschap van een man of tien: schoonouders, zus, broer, aanhang en nog een aantal Aziaten waarvan het mij niet helemaal duidelijk was wat zij daar deden. Vriendin had als geboorteland Dacca, Oost-Pakistan in haar paspoort staan, dus erg keek ik er niet van op. Haar vader zat bovendien in het ontwikkelingswerk en reisde daarvoor geregeld naar Zuid-Oost Azië.

Het eten was prima - ik herinner mij nog de kokoscurry met ananas en overheerlijke gekruide rijst - en de stemming een beetje vreemd. Dat de stemming vreemd was verbaasde me niet, want de familie, en met name pa, had wel last van rare nukken. Hij zei meestal bijzonder weinig, heel sociaal was hij niet. Ik werd de eerste keer dat ik bij hun thuis was al gewaarschuwd dat ik niet op die ene plek op de bank moest gaan zitten, want dat was zijn plek. Als hij niet in zijn hum was, was hij licht ontvlambaar en liep iedereen de hele dag op hete kolen door het huis.

Ik weet niet of mijn opmerkingsvermogen me in de steek liet die dag, maar wat mij betreft als donderslag bij heldere hemel zat ergens halverwege het diner ineens de halve tafel te huilen, en niet een beetje... er was geen redden aan! Men zocht steun bij elkaar, er werd getroost, er waren tranen van verbondenheid, er werden zinnen gestart in vaag Engels die hun einde niet haalden omdat ze uitmondden in een jammerende stotter.

Ik had nog steeds geen idee wat er aan de hand was. Tot vriendin tussen een paar snikken door vertelde dat de Aziatische tafelgenoten in 1980 als student hadden deelgenomen aan de desastreus verlopen wadlooptocht. Zij waren er bij toen het daar gruwelijk uit de hand liep en vriendins vader was een van de leiders van het wadloopclubje, of het was op zijn minst zijn idee om te gaan wadlopen. Het was een reünie van het wrange soort. Het was een gezamenlijke herbeleving van dat vreselijke moment, en voor de familieleden die er niet bij waren, van de waarschijnlijk vreselijke nasleep. Schuldgevoel leidt tot veel nasleep.

Het vreemdste was dat mij van tevoren helemaal niets was gezegd over de tafelgenoten, behalve dan dat het een paar oud-studenten waren die waren overgekomen naar Nederland. Het drama was binnen de familie blijkbaar volstrekt onbespreekbaar was. Achteraf vroeg ik vriendin wat er nou precies was gebeurd die dag, wat de rol van haar vader was, waarom er niet over gepraat werd. Maar ja, er werd niet over gepraat. Als het etentje niet ontaard was in zo'n prachtige huilpartij dan had ik het waarschijnlijk nooit geweten. En als ik Ararat niet had gelezen dan had ik er op dit moment ook niet aan gedacht.

zaterdag 16 juli 2011

HhhH

Alweer een tijdje terug heb ik HhhH gelezen van Laurent Binet. HhhH staat voor Himmlers hersenen heten Heydrich, de bijnaam van Heydrich binnen de SS. Een intrigerende titel. Het is maar goed dat het boek niet is genoemd naar die andere bijnaam van Heydrich, het blonde beest. Dikke kans dat ik het boek dan niet had gekocht.

HhhH gaat over operatie Anthropoid, een vanuit Londen door gevluchte Tsjechen uitgedachte en uitgevoerde aanslag op Heydrich in mei 1942 in Praag. Heydrich bestiert het door de Duitsers ingelijfde Tsjechië in die tijd als een beul. De Tsjechen liepen na de annexatie niet bepaald als makke schapen achter de nieuwe Duitse leiders aan. Heydrich werd daarop ingevlogen om de boel eens stevig in het gareel te schoppen, met gebruikmaking van alle mogelijke en noodzakelijke middelen. Je krijgt respect voor de Tsjechen, die niet de lulligsten zijn als het gaat om het incasseren van een bak ellende. Je kunt je goed voorstellen dat een aantal jonge parachutisten zijn leven wil wagen met het plegen van een aanslag op zo'n gehate man. Wie was Heydrich ook al weer? Inderdaad, een van de grote mannen achter de holocaust.

Het boek is vreemd opgebouwd. Het verhaal wordt stelselmatig onderbroken door overpeinzingen door historicus Binet over problemen met het gebruik van bronnen. Welke bron moet je geloven, voor welke niet, voor welke bron kies je als basis voor het verhaal, wat mag je als schrijver er bij romantiseren, wat is ongepast? Het is interessant te zien welke keuzes de schrijver maakt en waar hij zijn twijfels heeft over het beeld dat hij schetst. Dan realiseer je je dat iedereen die een op de werkelijkheid gebaseerde roman schrijft dit soort keuzes maakt. En dat die volledig bepalen welk beeld jij dus krijgt voorgeschoteld.

Het eigenlijke verhaal is op zichzelf al superspannend en Binet maakt het - of het nou de voorbereidingen op de operatie zijn die ondermijnd worden door onbetrouwbare types, of het nu de eigenlijk aanslag is of de gruwelijke nasleep - nog extra spannend door de uiterst beeldende stijl waarin hij schrijft en de vaart die hij het verhaal meegeeft. De scene waarin de uitvoerders van de aanslag zich verschansen en tot de laatste man verdedigen in de krochten van een kerk die volledig omsingeld is door zwaar bewapende SS-ers, is extreem spannend.

De wraak van de nazi's op de dood van Heydrich is gruwelijk. Dorpen worden met de grond gelijkgemaakt, massale deportaties en executies zijn het gevolg, het normale leven komt grotendeels tot stilstand want de hele samenleving wordt opgeofferd om de oorlogsvoering van de nazi's mogelijk te maken. Je kunt je voorstellen dat er in Tsjechië aan het einde van de oorlog de nodige wrok is jegens deze Duitsers. En die is nog steeds niet helemaal over.

Rest nog de vraag: zou het boek zonder alle mitsen en maren over bronnen en zonder informatie over de factfinding mission die vooraf ging aan het eigenlijke schrijven van de roman beter zijn geweest? Ik zeg: goede vraag, maar Binet kan schrijven!

maandag 11 juli 2011

ROK

Vorig jaar ben ik naar een aardig social mediacongres geweest. Als inleiding werd een filmpje vertoond. Het was een vreemd filmpje. Je zag op groot scherm een pratende mond. Een pratende mond met vieze natte lippen en een slecht onderhouden gebit met de tanden schots en scheef. Het was ronduit onsmakelijk, terwijl je van die jonge wilde social mediatypes toch mag verwachten dat ze weten hoe ze een boodschap aansprekende over kunnen brengen. De boodschap is mij in ieder geval volledig ontgaan, en ik denk dat dat voor meer mensen gold. Op de tweetboom - geen congres kan meer zonder tweetbomen, waar alle tweets te zien zijn die over het congres gaan middels de daartoe in het leven geroepen unieke hashtag - kwamen berichten binnen dat die man nodig naar de tandarts moest en dat men zich de vraag stelde: waarom? Uiteraard zat De Mond gewoon in de zaal. Je kan veel over hem zeggen, maar aan incasseringsvermogen ontbrak het hem niet.

Een van de workshops die ik die dag volgde was van durf te vragen. Een interessant idee: mensen bij elkaar brengen die over van alles en nog wat vragen hebben of er antwoord op kunnen geven. En het werkt weet ik uit ervaring! De workshop werd gegeven door een internethippie en een vrouw van het type waar ik doodsbang voor ben: net een iets te grote kwaak, net iets te ad rem, über-assertief en heeeeeel sociaal. Veel van die social mediavrouwen die ik in de loop der tijd presentaties heb zien geven op dit soort congressen voldoen zonder uitzondering aan dit profiel.

Deze dame vertelde vol trots - als voorbeeld van hoe een netwerk werkt - dat zij de organisatrice was van Rokjesdag 2010. Want als jij jou vrienden (vriendinnen in dit geval) laat weten dat er een rokjesdag is, en als zij hun netwerk weer aanspreken, en die spreken hun netwerk weer aan, dan heb je zo'n bereik dat bij wijze van spreken half Nederland in rok loopt. Rokjesdag heeft inmiddels al een Wikipedia-lemma, dus dat zit wel goed.
Ik wist nooit wat rokjesdag was, tot Martin Bril dood ging. Ik ben nooit zo weg van zijn schrijverij geweest, en als je hem niet leest gaat ook rokjesdag aan je voorbij. Na zijn dood werd rokjesdag gekaapt door vrouwen die om de een of andere onduidelijke reden een rokjesdag wilden organiseren. Terwijl een rokjesdag ONTSTAAT, en wel met dank aan zomerse dagen die vrouwen er massaal toe bewegen een rokje aan te trekken. Ineens is het straatbeeld vergeven van de rokjes, liefst korte, van blote benen en vrouwen die schijnbaar extra hun best hebben gedaan op hun uiterlijk. Als rokjesdag een persoon zou zijn, dan zou ze op zeker tegen een georganiseerde rokjesdag zijn.

Op een rokjesdag-achtige dag liep ik jaren geleden met vriendin over de Ferdinand Bol. Daar waar de Bol kruist met Albert Cuyp buigt de tramrails af naar rechts, de Albert Cuypstraat in. Een mooie kleine slanke blonde jonge vrouw, gezeten op een vouwfietsje, staat te wachten tot ze kan oversteken. Ze heeft een lichtblauw hemdje aan en een rokje dat gevaarlijk kort oogt. Vanaf het terras van de McDonalds zijn de ogen op haar gericht, en ik moet toevallig ook haar kant opkijken.
Een tram passeert en slaat af, de Cuypstraat in. De lichtblauwe vrouw komt een beetje in de verdrukking, dus probeert ze zittend op het zadel haar vouwfietsje achteruit te lopen. Daarbij gaat er iets mis, ze valt met fiets en al achterover, de beentjes gaan in de lucht. Zwaartekrachtsgewijs gaat haar rokje omhoog, of welbeschouwd naar beneden. Het is de toeschouwers op het terras direct duidelijk: onder dit rokje draagt deze jonge vrouw niets en niemendal, zelfs geen heel klein lichtblauw stringetje. Maar van hun kant geen gefluit, gejoel, flauwe opmerkingen. Er is louter mededogen en de vraag in al die hoofden: heb ik gezien wat ik zag? Snel komen vrouw en vouwfiets overeind en zetten gezamenlijk de achtervolging in op de tram die hen dit aandeed. Die geilneef van een Martin Bril had dit moeten zien. Had ie vast een prachtig stukje over kunnen schrijven.

donderdag 7 juli 2011

DOBBELSTEEN

Vorige week stond er een massaal geretweet bericht op twitter over een nieuwe asielprocedure die in België is ingevoerd. De asielzoeker moet als toets met een dobbelsteen gooien en als hij of zij zes gooit betekent dat een verblijfsvergunning. Bij 1 tot en met 5 wacht uitzetting. Een kans van 1 op 6 dus. Dat maakt de kans op verblijf aanzienlijk kleiner dan de 50% van de asielverzoeken die uiteindelijk gehonoreerd wordt in Nederland. Gezien dit langjarige gemiddelde kun je in Nederland beter pleiten voor verblijf bij een even en uitzetting bij een oneven aantal ogen op je geworpen dobbelsteen.

Tijdens de vakantieweken voor eenoudergezinnen van vluchtelingen, waar ik tien jaar mee ben geweest als begeleider, waren vaak gezinnen mee waarvan je - ongeacht het vluchtverhaal, dat je überhaupt niet kende - sowieso vond dat ze moesten blijven. Zulke leuke mensen, zoveel talent, zo dapper. Als je 'onze' kindertjes in het sportfondsenbad van Nunspeet zag rondspartelen naast die bleekneuzen van de nogal inteelterig aandoende bible-beltkinders dan wist je dat ze hoe dan ook een enorme verrijking voor de Nederlandse samenleving vormden. Afghaanse jongetjes met een Fries, Soedanese meisjes met een Noord-Hollands en een Iraans meisje met een keigoed Brabants accent.

Af en toe zat er ook een gezin bij - je ziet, het zijn net mensen - waar je minder mee had. Waarvan je op je klompen aanvoelde dat je er een hoop gedonder mee binnenhaalde. We hadden een tijd terug een gezin mee waar werkelijk geen land mee te bezeilen viel. Racistisch, notoire leugenaars en verder veel drama, vaak gerelateerd aan eergevoel, waarvan ik mij afvroeg waarop die gebaseerd was. Ze hadden net een pardonvergunning gekregen en wij, van de leiding, vonden het bijna onze burgerplicht de minister of staats te informeren over deze omissie in de besluitvorming met potentieel desastreuze gevolgen.

Zo mag je natuurlijk niet denken, maar soms doe je het toch. We hebben met een aantal begeleiders overwogen om de asielprocedure te vervangen door een verplichte deelname aan een vakantieweek voor het hele gezin, zodat er tenminste een weloverwogen keuze kan worden gemaakt welk gezin nu wel en niet mag blijven. Aan het einde van de week weet je dat vaak prima. Ik denk dat ook deze optie goedkoper is dan de huidige asielprocedure.

Wat levert een asielprocedure die niet is gebaseerd op vaststelling dat er een goede reden was om te vluchten nu op? Nou, heel veel! Laten we voor het gemak even uitgaan van de dobbelsteenvariant. De hele asielketen met uitzondering van een stukje opvang kan komen te vervallen. Geen IND, geen VluchtelingenWerk, geen advocaat, geen rechter, alleen een paar casinomedewerkers met geijkte dobbelstenen en klaar ben je. Geen juridisch gezever meer, geen ge-welles-nietes tussen betrokken partijen, geen Europees Hof, geen Dublin (ga maar ergens anders verder dobbelen!), geen foute beslissingen meer, alleen nog incha dobbelsteen en dobbelsteen volente. Zo dobbelsteen het wil! Iedereen een gelijke kans. En wat een kostenbesparing! Dat levert zo een miljard op.

De kosten voor opvang (500 miljoen) kunnen terug naar 1 miljoen. Asielzoekers hoeven niet meer ellenlang te verblijven in een deprimerende omgeving van een AZC, maar worden direct uitgeplaatst naar een gemeente. VluchtelingenWerk kan zich eindelijk richten op zijn core-business: de integratie van vluchtelingen. Vluchtelingen hoeven niet meer de traumatiserende en langzaam malende molen door. Ze kunnen een maand na binnenkomst aan de slag.

Nou zullen er vast mensen denken: zo'n dobbelsteenprocedure mag niet, kan niet! Er zijn inderdaad redenen aan te voeren om te dobbelsteenvariant af te wijzen. Echte vluchtelingen mogen bijvoorbeeld nooit worden afgewezen. Helaas, de praktijk leert dat ook in de huidige asielprocedure échte vluchtelingen worden afgewezen, en vice versa: namaakvluchtelingen krijgen geregeld een verblijfsstatus. Het asielsysteem is niet bepaald waterdicht te noemen en wordt dat ook nooit. Eerlijke procedures, asielrecht, het is voer voor juristen. Maar ook bijvoorbeeld geografen zijn niet tot ieders blijdschap hoeder der ruimtelijke ordening. Ook daar komt een hoop lelijks uit voort! En ja, het gaat schrijnende gevallen opleveren, maar aan schrijnende gevallen is ook in het huidige asielsysteem geen gebrek. En ja, terugkeer zal ook bij de dobbelsteenvariant een heet hangijzer blijven.

Al met al weinig reden om niet te kiezen voor de dobbelsteenvariant. Ik weet niet precies waar ik mijn lobby moet beginnen, maar ik laat hierbij maar een proefdobbelsteentje op.

donderdag 23 juni 2011

GRENS

Je kent het wel: je zit op een niet bepaald druk terras. Je meent toch echt oogcontact te hebben gemaakt met de serveerster van dienst, zo te zien een HBO-studente van een opleiding die in mijn tijd nog niet bestond. Ze maakt geen enkele aanstalt om je te bedienen. Ze staat geleund in de deurpost mooi te wezen, praat met een collega, bekijkt de display van haar mobiel, bekijkt haar nagels, staart in het niets, of ze converseert op de een of andere manier met een bekende aan de overkant van de straat. Ergernis neemt toe. Je maakt - zonder gelijk te beginnen met zwaaien - in je beste lichaamstaal duidelijk dat de serverveerster best mag overgaan tot serveren. De serveerster verstaat jouw lichaamstaal niet, haar lichaamstaal zegt: negeer. Als je uiteindelijk je drankje krijgt aangereikt vanuit een hooghartige houding - 'hoe durft die loser in godsnaam bij mij te bestellen...' - weet je: dit is iemand van de Grenzeloze Generatie.

Van de week stond daarover een artikel in de krant. De Grenzeloze generatie bestaat uit twintigers en dertigers die zijn opgevoed zonder grenzen en met het idee dat ze he-le-maal geweldig zijn. 'Wat een mooie drol heb jij op de bank gemaakt!', 'Wat knap, zoals je de kanarie hebt ontleed!', 'Wat kun jij al goed voor je zelf opkomen, heel goed dat je die vervelende peuter met een knuppel hebt geslagen!' Zoals de beroemde filosoof Angelo Moore al zei: Give A Monkey A Brain And He'll Swear He's The Center Of The Universe. Op de werkvloer vormen zij een pijn in de bips van de oude garde. Nu ben ik zelf inmiddels ook bijna van de oude garde, dus ook ik zou er last van kunnen krijgen. Ik mag dan in sommige opzichten misschien enigszins grenzeloos zijn, maar niet in de opzichten die kenmerkend zijn voor de Grenzeloze Generatie. Eerder andersom zelfs.

Hoe herken je iemand van de Grenzeloze Generatie? Het gaat hier om ambitieuze types (man of vrouw) die recht op hun doel afgaan, zichzelf geweldig vinden en dat ook uitstralen, graag in het middelpunt van de belangstelling staan, snel verveeld en afgeleid zijn, slecht tegen kritiek kunnen, niet gericht zijn op het leveren van kwaliteit, die zich tot ongeloof van hun bazen niet houden aan de fundamentele regels van de bedrijfshiërarchie, ofwel omdat ze zichzelf zo geweldig vinden, ofwel omdat ze niet bekend zijn met grootheden als autoriteit en hiërarchie. Kortom: een tijdbom onder iedere organisatie!

Nog een kenmerk: deze Grenzeloze Generatiegenoten hebben geen idee van service, een dienstverlenende instelling vinden zij een prima karaktertrek voor Aziaten. Daarom is het ook zo'n ramp als je zo'n type aan de telefoon krijgt bij een helpdesk of - god verhoede - als zo iemand je moet bedienen op een terras. Maar als je het weer overkomt dan weet je nu dat ze er ook niets aan kunnen doen. Dat het komt omdat ze behoren tot de Grenzeloze Generatie. En ik verzeker je: dat te weten maakt de situatie een stuk dragelijker!

woensdag 25 mei 2011

PAARD

Dier, bovendier van Frank Westerman is typisch zo'n boek dat ik leuk vind. Wat geschiedenis, wat geografie, en alles speelt zich ook nog af in Midden-Europa. Wat is er nog meer nodig? Het eigenlijke onderwerp spreekt me minder aan: lippizaners. Ik heb weinig met paarden, en zeker niet met dit soort homoparadepaarden par excellence. Maar wat die dieren dan weer voor doldwaze avonturen beleven door de geschiedenis heen, dat is wel weer donders interessant!

De lippizaners en de Spaanse rijscholen - waar de beesten gefokt en getraind worden - waren ten tijde van het Habsburgse rijk echte prestigeobjecten. En eigenlijk nog steeds. Dan heb je het over landen als Kroatië, Slovenië, Tsjechië, Slowakije en natuurlijk Hongarije en Oostenrijk. Kroatië en Slovenië menen beide de oerstoeterij der lippizaners binnen hun grenzen te herbergen. De stadjes staan zich er op voor dat van hun naam het woord lippizaner is afgeleid.

In de verdere en nabije geschiedenis zijn de paardjes bij naderende oorlogsfronten het hele gebied door getransporteerd, in colonne of per trein. Oprukkende Turken, Duitsers, Russen: telkens weer leidde het tot massale lippizaner vluchtelingenstromen. Met name de Russen waren gevreesd, omdat zij - wat nou stamboek? - paarden zagen als potentieel soldatenvoer. Ook tijdens de Joegoslaviëcrisis, een eufemisme voor een gruwelijke massale slachtpartij zoals die in Europa niet meer heeft plaatsgevonden sinds WOII, moesten lippizaners vluchten voor oorlogsgeweld.

Het ging om paarden uit de Kroatische stoeterij Van Lippic die door een Serviër naar Bosnië waren overgebracht toen Kroatië en Servië in oorlog kwamen. Vervolgens raakte ook Bosnië betrokken bij de oorlog en moesten de paarden verder vluchten naar veiliger oorden. Een rare Servische snoeshaan dacht met de Lippizaners te kunnen gaan fokken om veel geld te verdienen. De gestolen paarden waren echter uit het grote lippizaner stamboek geschrapt, en hun nakomelingen ook. Toen bleek dat ze waardeloos waren, werden de paarden aan hun lot overgelaten. De foto's en filmpjes van totaal uitgemergelde en tot kannibalisme gemuteerde wrakken van paarden hadden hun uitwerking. De internationale gemeenschap vond dat er iets moet gebeuren, en dat gebeurde. Uiteindelijk heeft de stalmeester (een Serviër) wat er nog over was van de kudde teruggevoerd naar de stoeterij van Lippic.

Een ander thema dat in het boek een belangrijke rol speelt is erfelijkheid en genetica. De Lippizaners zijn ook voortgekomen uit een fokprogramma waarbij op specifieke kenmerken werd geselecteerd. Daarom is het stamboek van een lippizaner nog steeds zo belangrijk, want dat bepaalt de waarde.

Met de genetica gaat het verhaal naar de prachtige Utrechtse broederstad Brno (Moravië), waar monnik Mendel de basis legde voor de erfelijkheidstheorie, die een verklaring gaf voor de wat Darwin zag in de evolutie van de soorten. En als je het over erfelijkheidsleer hebt kom je vanzelf uit bij excessen van de vorige eeuw: eugenetica, Untermenschen, arische fokprogramma's. Ach ja, waarom zou je geen fokprogramma loslaten op mensen, vermits het doel nobel is? Er worden in Wageningen momenteel lieve kippen gefokt die minder neiging hebben tot kannibalisme en ander agressief gedrag. Zo hebben de kippen een beter leven en het levert per saldo meer vlees op. Zoiets zou je ook een paar generaties met mensen moeten doen: agressie er gewoon uitfokken. Maar ja, ik waag te betwijfelen of dit Kabinet dat plan er doorheen krijgt.

Het boek staat boordevol interessante wederwaardigheden. Voer voor de kroeg! Wist je dat Frieda van Abba een nakomeling is van een nazi-programma in het in WOII neutrale Zweden, gericht op het kweken van raszuivere ariërs? Ja, ik vond het ook vreemd dat het Agnetha niet was, want zeg nu zelf: wie van de twee ziet er het meest arisch uit? En wist je dat in nazi-Duitsland de gebroeders Heck in de Berlijnse zoo op last van de nazi's met een fokprogramma bezig waren om diersoorten terug te fokken naar de oervorm? Een paar van hun best gelukte beesten zijn het konikspaard en het heckrund. Jawel, die lopen nu gezellig rond te struinen bij de Oostvaardersplassen.

Wat ik ook meer dan opmerkelijk vond is dat in de goede oude Sovjet-Unie Stalin had gelast dat Darwin en ook Mendel uit waren en Lamarck in. Een hele school wetenschappers werd - niet voor het eerst en zeker niet voor het laatst - geofferd voor de goede socialistische zaak. Want Lamarck paste veel beter bij het socialistische gedachtegoed, omdat hij er vanuit ging dat soorten veranderlijk zijn, met de giraffe als good practice: als je maar vaak genoeg naar hele hoge blaadjes hapt dan krijg je vanzelf een lange nek. Dat is natuurlijk fijn als je er op uit bent om de socialistische mens te ontwikkelen. 100 keer beter dan een generatie of wat te moeten wachten tot er toevallig een paar mutaties zijn opgetreden die het mensenras verder brengen.

Wat ook een interessante notie is in het boek, is dat mensen geneigd zijn om veel emotioneler te reageren als dieren wat wordt aangedaan dan als dat gebeurt bij mensen. De foto's uit Congo van de bruut neergeschoten berggorilla's die werden vervoerd op enorme brancards, gemaakt van wat in het woud voorhanden was, haalden overal ter wereld de voorpagina's. En kwaad dat iedereen was! Dit kan echt niet, zulke prachtige beesten, zo zeldzaam, en dan dit! Die miljoen hutu's, hema's, tutsi's die in de regio vermoord zijn, dat is heeft dan toch weer een heel andere impact. Te veel om te bevatten. Tsja, het zijn rare beesten, die mensen...