Ik zit in de tuin. Het is broeierig warm. De wind is een föhn. Mijn gedachten zijn blijkbaar vrij vandaag; ze gaan in ieder geval alle kanten op. Alhoewel, er lijkt een zekere rode draad te zijn.
Ik moet denken aan die warme zomerse dagen, waarop we vroeger naar de zwemplas de Put of naar de Lek gingen om te zwemmen. Het is warm. Broeierig warm. Meisjes in bikini, jongens in shorts. Ik zit in de eerste of tweede klas van de middelbare school.
We hangen met een clubje op een strandje langs de Lek. Een eindje verderop ligt een jongen van mijn school, uit mijn jaar, samen met een blond meisje met witte bikini op een badhanddoek. Zijn hand rust op haar billen. Ze is heel mooi. Ze wrijven neusjes, kijken elkaar verliefderig aan en voegen elkaar lieve woordjes toe. Het neusje wrijven gaat over in zoenen, wat weer overgaat in tongzoenen. We kunnen er maar moeilijk de ogen van af houden en worden er een beetje lacherig van. We vinden het stom, houden we naar elkaar toe vol. Maar maar natuurlijk zijn we allemaal strontjaloers op die jongen.
Ik zit nog steeds in de tuin. Het is nog steeds warm. Er komt een voorval bovendrijven waar ik in geen eeuwigheid meer aan heb gedacht. Ik zie de beelden haarscherp voor me. De exacte plek op het schoolplein. Hoe we daar stonden, en daarna dat euforische gevoel dat steeds meer plaats maakte voor ontreddering.
Ik ben dertien. In mijn klas zit ene Sabina, een meisje met lang rood haar dat gek is op dingen met glitters. Op de klassenfoto zit ik naast haar. Ze heeft een flonkerend rode diadeem in haar haar. Ze ziet er op de foto - of eigenlijk altijd - tamelijk volks uit. Tegenwoordig zou ik dat denk ik ordinair noemen. Ze praat behoorlijk plat Utrechts en is dol op paarden. Desalniettemin vind ik haar mooi en leuk. Ik ben vast verliefd op haar.
Ik krijg de schrik van mijn leven als ze op het schoolplein fietsend mijn kant op komt - er is niemand in de buurt - en plompverloren, zonder inleiding en zonder omhaal, vraagt of ik verkering met haar wil. Verkering! Ik ben met stomheid geslagen en krijg ter compensatie een gigantische boei. Dat is ook communiceren. Als ik eindelijk wat kan zeggen, kan ik niets anders uitbrengen dan: 'Ik weet het niet.' Na wat ongemakkelijke momenten zeggen we elkaar gedag en - of er niets is gebeurd - fietsen we allebei naar huis, zij naar IJsselstein, ik naar Vianen.
Die avond in bed doe ik dat gesprek honderden keren over, met natuurlijk totaal andere antwoorden op haar vraag: 'Jaaaaaa!', 'Ja, natuurlijk!', 'Ja schat!' Of helemaal niets zeggen en haar uit pure liefde in de armen sluiten en een half uur niet meer loslaten. Ik smeed koortsachtig plannetjes. Want wat moet ik nou gaan doen morgen? Gelijk op haar af rennen en zeggen: 'Hoi, over wat je gisteren vroeg, weet je nog? Ehm... Ja!'
Maar ik krijg ook andere gedachten. Heb ik het niet gewoon verkeerd verstaan? Of zou ze het niet gemeend hebben? Zou het gewoon een grap zijn en lacht ze me uit als ik er op terug kom? En wat zullen mijn vrienden wel niet zeggen? 'Heb je verkering met die rooie biet? Neeeeeeee!'
Uiteindelijk koos ik natuurlijk de weg van de minste weerstand. Een lange en vrij moeizame weg. Natuurlijk durfde ik het niet aan er ooit nog bij Sabina op terug te komen. En zij is er ook nooit meer over begonnen. Ik weet niet of we nog blikken van verstandhouding hebben uitgewisseld. Ik weet het niet
Geen opmerkingen:
Een reactie posten