zaterdag 25 april 2009

TRICHT

De lente is volledig losgebarsten: klein hoefblad is paardebloem geworden, fluitekruid komt massaal de grond uit, de lammeren des velds maken rare bokkensprongen, kievieten stuntvliegen achter potentiële eierrovers aan. Ik ben net op tijd om nog de bloesemroute te rijden. De appelbomen zijn hun bloesem al weer een beetje aan het verliezen, maar het blijft toch geweldig mooi: fietsen over de Lingedijk met aan weerszijden mooi gekortwiekte en bloeiende hoogstambomen. Het is maandag, maar toch is er een beginnende file van beginnende bejaarden die, onvast en traag fietsend, de dijken onveilig maken. Maar daar ga ik me echt niet aan storen, daar is het een veel te mooie dag voor. En dat er geen auto’s en motoren op die dijk moeten rijden is duidelijk, maar ook daaraan ga ik me natuurlijk niet ergeren.

De tocht begint in Tricht, een mooi historisch plaatsje aan de Linge. Tricht ken ik beter dan je zou denken. Voor zover je daar überhaupt een gedachte over hebt natuurlijk. Ik heb ooit een studie gedaan naar het plaatsje, en niet zo maar een: een fenomenologisch humanistische. Dat is een marginale substroming in de geografie waar je aan kon ruiken tijdens de studie. De naam is indrukwekkender dan de stroming an sich. De basismethode voor op die leest geschoold onderzoek is participerende observatie. Wij hadden als onderzoeksobject Tricht gekozen omdat je er per trein kon komen en omdat de vader van de vriendin van een studiegenoot er een snackbar bestierde.

Ons onderzoek bestond uit een middagje rondlummelen in Tricht. Terrasje pakken, supermarkt in, cafetaria bezoeken, winkel in en vooral veel rondlopen. Zo kreeg je een goede indruk van het stadje: de sfeer, wat voor mensen er leefden, wat ze deden en meer van die dingen. Niet echt een hoogdravend vorm van wetenschap, maar wel heel ontspannen. En dit was natuurlijk geen op zichzelf staand onderzoek, maar een vingeroefening. Een beetje spielerei.

In de fenomenologisch humanistische geografie kon je niet afstuderen in Utrecht. In Amsterdam hadden ze daarentegen een heuse hoogleraar, Ad Jansen genaamd. Hij is gepromoveerd op coffeeshops in Amsterdam. Hij had 2 jaar lang participerend geobserveerd in tientallen coffeeshops. Schriftje mee, café au lait er bij, een fikse joint en de dag begon weer voor deze wetenschapper. Wij zagen Ad Jansen begrijpelijkerwijze als groot voorbeeld. Je kunt je voorstellen dat de goede man een geliefd spreker was op symposia van studentenverenigingen. Vaak knetterstoned deed hij daar zijn licht warrige verhaal.

Ik heb het oude leerboek er nog eens bij gepakt waarin citaten staan uit Jansens standaardwerk. Dat gaat dus inderdaad zo:
"Het is dinsdagavond, 30 juni 1987. Om kwart voor zeven besluit ik aan het werk te gaan. De ‘Tweede Kamer’ is één van de merkwaardigste koffieshops in het centrum van Amsterdam. Ondanks de ligging in een smal steegje, zijn er aan de gevel geen uiterlijkheden aangebracht die er op wijzen dat hier softdrugs wordt verkocht. Eerder is er sprake van het tegendeel van een uitnodiging: op het raam staat een bordje met ‘wacht u voor de hond’. Er is inderdaad altijd een hond aanwezig, maar dat is geen reden tot voorzichtigheid: het is een allemansvriend.
De ruimte meet amper 16 vierkante meter, het meubilair is dat van een huiskamer die doet denken aan het Art Deco-tijdperk. Op tafel liggen kranten en tijdschriften. Er wordt geschaakt, gelezen, gepraat, gerookt. Er is een jeugdig publiek... etc.”

En dat dan voor 50 coffeeshops die hij allemaal meerder keren van binnen heeft gezien en heeft uitgeprobeerd. En dat in naam der wetenschap!

Zoals je ziet is de stroming nauw verbonden met het werk van Carmiggelt, Bril en soortgenoten. Verschil is: zij verbinden er geen wetenschappelijke conclusies aan. Ach ja, da’s natuurlijk ook nergens voor nodig: het gaat om de verhalen!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten