Ik vaar in een sloep met nog een aantal niet nader in naam en aantal bekende personen over de zee in de richting van een klein eilandje. De zee is zwartblauw, de golven hebben rochelende schuimkoppen en tillen het bootje hoog op om het vervolgens met het nodige geplons weer neer te zetten. Niet met grof geweld, maar met beleid en een zekere gemoedelijkheid. Alles onder controle.
We komen aan bij het eilandje. Er is een soort inwendige baai (o jee, voer voor psychiaters!), een haventje in het binnenste van deze granieten puist. Want dat was het! Op het eiland groeit nauwelijks iets, het is meer een gigantische rots dan een echt eiland. Verschillende soorten meeuwen vinden het een uitstekende plek.
In het binnenste van het eiland bevindt zich een verlaten mijn. Wat er werd gewonnen is niet direct duidelijk. Er staan nog twee hoge houten tronen, die bestaan uit stammen, aaneen gebonden met dik touw. Ik stel mij voor dat daar de opzichters zaten die toezicht hielden op de kompels. Als we het eiland verder verkennen blijkt gek genoeg dat het eiland aan een kant wordt begrensd door een nog geen tien meter brede stroom. Maar oversteken naar de vaste wal laat je wel uit je hoofd: een razende stroom van geelbruin water wordt met veel geweld door de smalle geul geperst. Vreemd, dat we daar zo'n eind voor hebben moeten varen.
![](https://blogger.googleusercontent.com/img/b/R29vZ2xl/AVvXsEjlZ2k_adzYIYrx_Ufehe2dYiRyOG6Ff31q7oQtagpcAAI-5tHw1TIzzgqHnyDmnR7ZioXN2bj9pLqhOcEs-QpNFOjpCRSWpGTmD65ZKGlvR2mOHnN0nXj7vhhrOpRlEw7a6eHnP2Rs8AE/s200/205117540_707458c803_b.jpg)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten