zondag 14 maart 2010

LEVEN

Vandaag heb ik eindelijk weer eens wat gedaan in de tuin in de categorie tuindingen. Tuindingen zijn dingen zoals het omspitten en bemesten van een aankomend zaaibedje, het in de grond stoppen van 140 bollen en het uitzaaien van de vroege kweek in de kas. Tijdens de werkzaamheden doen vogels lenteachtige dingen. De reigers van de kolonie aan de andere kant van de Vecht vliegen rond met flinke takken in hun bek, om de wankele overblijfselen van de nesten van vorig jaar te verstevigen. Twee reigers doen op de grond een soort onbeholpen kraanvogelimitatie, een spiegeldans die vast op den duur uitmondt in een wilde paring. De kopveren van de futen hebben weer hun uitbundige lentekleur gekregen. Meerkoeten en zwanen bevechten hun territorium te water, merels doen dat te land.

De twee dagen er voor ben ik bezig geweest met een vrij ranzig klusje: de rommel opruimen van de vorige eigenaar. Het was erg onsmakelijk, maar toch ook leerzaam. Vooral op het gebied van de fauna. Zo weet ik nu dat wanneer de inhoud van een compostbak niet goed composteert, er een vreselijk stinkende derrie ontstaat waarvan je zou denken dat het tamelijk dodelijk is. Maar er zijn altijd weer dieren die er prima in kunnen leven. De ton wordt bewoond door een soort witte meelwormen ter grootte van het laatste kootje van een pink. Ze zien er volgevreten en tevreden uit. Veel leven zit er trouwens niet in. Daarnaast zitten er een soort gemuteerde slakken in die het meeste doen denken aan een weeïg uitgevoerde groenbruine hazelnoot. Als ik de ton leegkieper in de aangrenzende sloot blijken er echt honderden van beide soorten in te zitten. Gelukkig hebben deze mutanten de strenge winter niet overleefd.

De vorige eigenaar heeft me ook in zijn oneindige goedheid een sjemies twaletje nagelaten. Dat is nog een heel gevecht, zo'n ding open krijgen en de sjemiese restanten op een nette manier verwijderen. In het zitgedeelte zit - voor de zitter rechts - een rond plastic harmonicaatje dat bij indrukken een sjemies goedje het twaletje in laat stromen. Ik hevel de inhoud zonder hevel over naar de tank waar het spul uit lijkt te komen. Het schoonmaken van het reservoir waar de ontlasting in terecht komt is een minder prettig karwei. Ik probeer de aangekoekte stront los te schudden door wat extra water aan het sjemiese spulletje toe te voegen. Dat lukt niet echt. Als ik in het reservoir kijk zie ik tot mijn verbazing dat ook onder deze buitenaardse omstandigheden enig dierenleven gedijt. Een lichte kokhals onderdrukkend ontwaar ik een soort tubifexachtige wormpjes van het soort dat een vriendje vroeger voor zijn hagedissen en gekko's kweekte in de stortbak van het toilet.

De vorige eigenaar zei het twaletje zelf 's avonds in de Vecht te legen als er niemand keek. Dat kan eigenlijk best. Zo sjemies is de inhoud blijkbaar ook weer niet: ook in zo'n schijnbaar dodelijke omgeving tiert het dierenleven welig. De inhoud van het reservoir leeg ik in een pan met tuit, die ik weer heel voorzichtig, nauwelijks met enig gespetter, leeg in de sjemiese tank. Het twalet is ontmanteld en geledigd en kan nu samen met de pan netjes in een vuilniszak in een vuilniszak in een vuilniszak worden gestopt om af te voeren.

Zo, nu nog even de inhoud van de kliko overdoen in vuilniszakken. De smerigste klusjes zijn weliswaar gedaan, wat er onderin de kliko ligt is toch echt het ranzigste goedje van de dag. Het is een soort chemisch braaksel dat gemaakt lijkt te zijn door een maffe chemicus die zich ten doel heeft gesteld met alle daartoe beschikbare middelen het allersmerigste op braaksel lijkende stofje aller tijden te produceren. Het is weer kokhalstijd. Ik trek de met dat spulletje overgoten stukken vloerzeil onder uit de kliko en prop ze in vuiliniszak dertien, veertien en vijftien. De roestbruine olieachtige substantie druipt over de tegels. Mijn handschoenen absorberen het spul. Mijn werkmanskleren zijn ook een beetje bespetterd en ruiken nu zurig. Een gerusstelling: in de kliko is echt geen enkel levend beest te bekennen. Het zou me niks verbazen als dit spul in WO1 is gebruikt in de loopgraven.

Als ik 's avonds zit te eten ruik ik vaag de zure geur van dat ontzettend gemene goedje. Ik haal mijn handen naar mijn neus, en ja: ze ruiken er nog steeds naar. Ondanks gebruik van schilderszeep, gewone zeep en een langdurige douche. Ik onderbreek de maaltijd en maak een lauwwarm handbadje klaar met een flinke scheut glorix. Dat helpt, ik ruik alleen nog maar chloor. Met wit uitgeslagen handen zet ik mij weer aan de maaltijd.

1 opmerking: